In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 14 september 2020, staat de kwalificatie van de inkomsten van twee toneelgezelschappen centraal. Eiser, een acteur die niet ingeschreven staat in het Handelsregister, heeft in 2015 inkomsten genoten van deze stichtingen. De Belastingdienst heeft een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend op een belastbaar inkomen van € 28.867, en een belastingrente van € 651 vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Belastingdienst heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel. Eiser stelt dat de inkomsten van de stichtingen als winst uit onderneming (WUO) moeten worden gekwalificeerd, maar de rechtbank concludeert dat hij niet heeft aangetoond dat er sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij niet heeft aangetoond dat in vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing is achterwege gebleven. De rechtbank komt tot de conclusie dat de inkomsten van de stichtingen niet als WUO kunnen worden gekwalificeerd, waardoor de door eiser geclaimde kostenaftrek en zelfstandigenaftrek niet aan de orde komen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.W. Koenis, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Bruijnzeel, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.