ECLI:NL:RBNHO:2020:7860

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
C/15/295258 / HA ZA 19-686
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verificatie van hypothecaire vorderingen en recht van voorrang in een renvooiprocedure

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 15 april 2020, zijn drie partijen betrokken: Wolters van Kampen Holding B.V. (WVK), Stichting Administratiekantoor EBI (Stichting EBI) en De Haven Vastgoed B.V. (De Haven Vastgoed). De zaak betreft een vordering tot verificatie van hypothecaire geldleningen en de erkenning van een recht van voorrang. WVK heeft een hypothecaire lening van € 200.000 verstrekt aan [YY], die niet is terugbetaald. Na executie van de woning van [YY] is er een geschil ontstaan over de verdeling van de netto-opbrengst van de executie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van WVK tot € 200.000,00 wordt erkend en dat het recht van voorrang van WVK wordt bevestigd. De rechtbank heeft echter WVK niet-ontvankelijk verklaard in haar rentevordering over een bepaalde periode. De vorderingen van Stichting EBI en De Haven Vastgoed zijn afgewezen, en de proceskosten zijn toegewezen aan WVK. De zaak illustreert de complexiteit van hypothecaire vorderingen en de juridische nuances van de rangorde in een renvooiprocedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/295258 / HA ZA 19-686
Vonnis van 15 april 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WOLTERS VAN KAMPEN HOLDING B.V.,
gevestigd te Leiden,
eiseres tot verificatie in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S. Baggen te Amsterdam,
tegen
1. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR EBI,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster tot verificatie in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.M. Boter te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE HAVEN VASTGOED B.V.,
gevestigd te Monster, gemeente Westland,
verweerster tot verificatie in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.P.G. Bouwman te Naaldwijk.
Partijen zullen hierna WVK, Stichting EBI en De Haven Vastgoed genoemd worden.
Stichting EBI en De Haven Vastgoed samen zullen hierna worden aangeduid als Stichting EBI c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van behandeling van een verzoekschrift tot gerechtelijke rangregeling, gehouden op 30 september 2019, waarbij de zaak voor renvooi is verwezen naar de rol van de rechtbank van 30 oktober 2019 ter verificatie van de vordering van WVK;
  • de conclusie van eis tot verificatie;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, tevens houdende prejudiciële vragen van Stichting EBI;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie van De Haven Vastgoed;
  • het tussenvonnis van 8 januari 2020;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 28 t/m 31;
  • het proces-verbaal van comparitie van 19 februari 2020 en de daarin genoemde spreekaantekeningen van Stichting EBI en WVK.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
WVK is een besloten vennootschap waarvan mevrouw [XX] (hierna: [XX] ) enig bestuurder en aandeelhouder is. Het doel van de vennootschap is het beheren van vermogen.
2.2.
De heer [YY] (hierna: [YY] ) is de zwager van [XX] .
2.3.
[YY] is beherend vennoot van de commanditaire vennootschap CV All Account Adviesgroep (hierna: All Account).
2.4.
Op 12 december 2018 heeft ING Bank N.V. (hierna: ING) een kredietfaciliteit ter beschikking gesteld aan All Account. [YY] is hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen onder de kredietovereenkomst. Tot zekerheid van terugbetaling is ten gunste van ING op 15 januari 2009 een recht van hypotheek, eerste rang, van € 246.000,00 in hoofdsom gevestigd op het volgende registergoed (hierna: de woning):
“de vrijstaande recreatiewoning met ondergrond erf en verder aan- en toebehoren, plaatselijk bekend [adres] , kadastraal bekend gemeente Texel sectie [nummer] , groot driehonderd vierennegentig vierkante meter (394 m2)”
2.5.
Op 24 april 2013 is in het openbaar register van het Kadaster ingeschreven een notariële hypotheekakte van 23 april 2013, gewaarmerkt met een digitale handtekening van notaris mr. J.Z. Moree (hierna: de hypotheekakte).
2.6.
In de hypotheekakte is vermeld dat [YY] en zijn echtgenote mevrouw [ZZ] op 23 april 2013 te leen ontvangen van WVK een geldsom van
€ 200.000,-. Overeengekomen is dat over de hoofdsom een rente verschuldigd is van 5% per jaar. In de hypotheekakte is ook vermeld dat het verschuldigde in een keer dient te worden terugbetaald uiterlijk op 23 april 2018. Verder staat in de hypotheekakte dat [YY] als hypotheekgever een recht van hypotheek (tweede in rang) op de woning verleent aan WVK tot zekerheid voor de terugbetaling van € 200.000,- in hoofdsom c.a.
2.7.
De Haven Vastgoed en Stichting EBI hebben op 2 november 2018 respectievelijk 28 februari 2019 conservatoir beslag gelegd op de woning. Het door De Haven Vastgoed gelegde conservatoir beslag is op 9 mei 2019 executoriaal geworden, door betekening van een onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 mei 2019 in een geschil tussen De Haven Vastgoed en [YY] over de betaling van huurtermijnen.
2.8.
Omdat [YY] in de loop van 2018 in gebreke was met de voldoening van datgene waarvoor het hypotheekrecht tot zekerheid strekte, heeft ING gebruik gemaakt van haar recht van parate executie ter zake van de woning.
2.9.
Op 17 mei 2019 is de woning executoriaal verkocht voor een koopprijs van
€ 303.000,-. De opbrengst is gestort onder notaris mr. M.J.A. Laenen te Amsterdam. De vordering van de eerste hypotheekhouder (ING) is uit de opbrengst voldaan.
2.10.
WVK, Stichting EBI en De Haven Vastgoed hebben vervolgens geen overeenstemming bereikt over de verdeling van de restopbrengst.
2.11.
Op verzoek van WVK is bij beschikking van 1 augustus 2019 een rechter-commissaris benoemd, te wier overstaan verdeling van het restant van de executoriale netto-opbrengst van de woning zal plaatsvinden. WVK, Stichting EBI en De Haven Vastgoed zijn in de gelegenheid gesteld hun vorderingen bij de rechter-commissaris aan te melden.
2.12.
WVK, Stichting EBI en De Haven Vastgoed hebben tijdig de navolgende vorderingen ten laste van [YY] ingediend:
WVK € 200.000,00
Stichting EBI € 2.185.000,00
De Haven Vastgoed € 76.889,42 + PM
2.13.
Bij beschikking van 6 september 2019 heeft de rechter-commissaris een staat van verdeling opgemaakt. Deze luidt als volgt:
“te verdelen bedrag: € 164.894,49
de schuldeisers die in deze rangregeling meedelen zijn:
  • Wolters van Kampen Holding B.V.,
  • Stichting Administratiekantoor EBI,
  • De Haven Vastgoed B.V.
Wolters van Kampen Holding B.V. heeft
voorwaardelijkals eerste in rang aanspraak op het te verdelen bedrag, waarna geen opbrengst meer resteert om toe te delen aan Stichting Administratiekantoor EBI en De Haven Vastgoed B.V., die in beginsel in gelijke rang naar rato van de hoogte van hun vorderingen aanspraak zouden hebben op het te verdelen bedrag.”
2.14.
In de beschikking van 6 september 2019 is het volgende overwogen.
De vordering van WVK en de daaraan eventueel verbonden rang is voorwaardelijk in de staat van verdeling opgenomen, omdat zowel Stichting EBI als De Haven Vastgoed de vordering alsmede de rechtsgeldigheid van het hypotheekrecht van WVK betwist.
De vordering van Stichting EBI is voorwaardelijk opgenomen, omdat voor die vordering (nog) geen executoriale titel bestaat.
2.15.
Stichting EBI en De Haven Vastgoed hebben tegen de (voorlopige) staat van verdeling bezwaar gemaakt bij verweerschrift van 16 augustus 2019 respectievelijk akte van 30 augustus 2019 (beide ontvangen na de beschikking van 6 september 2019). WVK heeft bij brief van 13 september 2019 een drietal producties in het geding gebracht.
2.16.
In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 september 2019 staat dat de rechter-commissaris vaststelt dat zij partijen, gelet op de gedane tegenspraak en de daarbij geuite bezwaren, niet kan verenigen. Om die reden wordt de zaak voor renvooi verwezen naar de rol van de rechtbank van 30 oktober 2019 ter verificatie van de vordering van WVK. Verder staat in het proces-verbaal dat ter zake de vordering van Stichting EBI reeds een geschil aanhangig is bij de rechtbank Den Haag, in welke procedure tegenspreker(s) zich desgewenst kunnen voegen of tussenkomen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
WVK vordert in de conclusie van eis - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht verklaart dat WVK een vordering van € 207.178,08, vermeerderd met de contractuele rente van 5% vanaf 30 september 2019, op [YY] heeft;
II. voor recht verklaart dat aan de onder I. vermelde vordering voorrang toekomt ten opzichte van de vorderingen van Stichting EBI en De Haven Vastgoed;
III. Stichting EBI en De Haven Vastgoed veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
WVK legt aan haar vordering, samengevat, het volgende ten grondslag.
In 2013 heeft WVK een lening van € 200.000,00 aan [YY] verstrekt. Aan deze lening is een zekerheid verbonden in de vorm van een hypotheek, die bij notariële akte van 23 april 2013 op de woning is gevestigd. Betaling van het uitgeleende bedrag heeft plaatsgevonden via de kwaliteitsrekening van notaris mr. J.Z. Moree.
[YY] heeft de overeengekomen rente tot en met december 2018 maandelijks voldaan. Daarna is hij gestopt met betalen. Hij heeft ook de hoofdsom niet terugbetaald.
De vordering van WVK is feitelijk hoger dan € 200.000,00, omdat daaraan moet worden toegevoegd een bedrag van € 7.178,08 aan contractuele rente sinds 1 januari 2019. Die vordering heeft op grond van de daaraan verbonden hypothecaire zekerheid voorrang op de vorderingen van Stichting EBI en De Haven Vastgoed.
3.3.
Stichting EBI c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Stichting EBI vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
1. voor recht verklaart dat de vordering van Stichting EBI op [YY] bedraagt € 2.185.000, te vermeerderen met de toepasselijke wettelijke en contractuele rente, nader op te maken bij staat;
primair2. voor recht verklaart dat WVK geen vordering heeft op [YY] , zodat de vorderingen van Stichting EBI en De Haven Vastgoed onderling een gelijk recht hebben op de netto-opbrengst naar evenredigheid van ieders vordering en althans, de rangregeling overeenkomstig vaststelt, althans een in goede justitie te treffen voorziening;
subsidiair en voorwaardelijk
3. het hypotheekrecht vernietigt en voor recht verklaart dat aan de vorderingen van WVK op [YY] , voor zover en tot het bedrag dat deze zouden bestaan geen voorrang toekomt of is verbonden, en dat de vorderingen van WVK, Stichting EBI en De Haven Vastgoed onderling een gelijk recht hebben op de netto-opbrengst naar evenredigheid van ieders vordering en althans, de rangregeling overeenkomstig vaststelt, althans een in goede justitie te treffen voorziening;
meer subsidiair
4. voor recht verklaart dat aan de vorderingen van WVK op [YY] , voor zover en tot het bedrag dat deze zouden bestaan geen voorrang toekomt of is verbonden, en dat de vorderingen van WVK, Stichting EBI en De Haven Vastgoed onderling een gelijk recht hebben op de netto-opbrengst naar evenredigheid van ieders vordering en althans, de rangregeling overeenkomstig vaststelt, althans een in goede justitie te treffen voorziening;
5. WVK en De Haven Vastgoed hoofdelijk veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.6.
De Haven Vastgoed vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primairI. voor recht verklaart dat WVK geen vordering heeft op [YY] en dat de vordering van De Haven Vastgoed recht geeft op de onderhavige resterende netto-opbrengst en de rangregeling overeenkomstig vaststelt, althans een in goede justitie te treffen voorziening;
subsidiair
II. voor recht verklaart dat WVK geen vordering heeft op [YY] en dat genoemde vorderingen van De Haven Vastgoed en Stichting EBI onderling een gelijk recht geven op de onderhavige resterende netto-opbrengst naar evenredigheid van ieders vordering en de rangregeling overeenkomstig vaststelt, althans een in goede justitie te treffen voorziening;
meer subsidiair
III. het hypotheekrecht van WVK vernietigt en voor recht verklaart dat aan de vorderingen van WVK op [YY] , voor zover en tot het bedrag dat deze zouden bestaan geen voorrang toekomt of is verbonden, en dat de vorderingen van WVK, Stichting EBI en De Haven Vastgoed onderling een gelijk recht geven op de netto-opbrengst naar evenredigheid van ieders vordering en de rangregeling overeenkomstig vaststelt, althans een in goede justitie te treffen voorziening;
uiterst subsidiair
IV. voor recht verklaart dat aan de vorderingen van WVK op [YY] , voor zover en tot het bedrag dat deze zouden bestaan geen voorrang toekomt of is verbonden, en dat de vorderingen van WVK, Stichting EBI en De Haven Vastgoed onderling een gelijk recht geven op de netto-opbrengst naar evenredigheid van ieders vordering en de rangregeling overeenkomstig vaststelt, althans een in goede justitie te treffen voorziening;
V. WVK en/of Stichting EBI veroordeelt in alle kosten van dit geding, vermeerderd met rente en kosten.
3.7.
WVK voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie

4.1.
Gelet op de verwevenheid van de vorderingen in conventie en reconventie, zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.
Beslissingskader
4.2.
De rechtbank heeft in de huidige renvooiprocedure beperkte beslissingsruimte. Deze zaak is door de rechter-commissaris naar de rechtbank verwezen op grond van artikel 486 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat Stichting EBI en De Haven Vastgoed de (voorlopige) staat van verdeling, opgemaakt bij beschikking van 6 september 2019, hebben betwist en de partijen niet konden worden verenigd.
4.3.
Artikel 486 Rv is ontleend aan artikel 122 van de Faillissementswet (Fw). Dezelfde beperkingen die gelden voor vorderingen na verwijzing op grond van artikel 122 Fw, gelden ook voor vorderingen na verwijzing op grond van artikel 486 Rv. Zo kan in een conclusie van eis tot verificatie (122 Fw) uitsluitend worden verzocht om erkenning van een vordering, erkenning van een recht van voorrang of een recht van retentie (vlg. artikel 119 lid 1 Fw). De wet biedt geen grondslag voor vorderingen tot verklaring voor recht.
In zoverre zijn de vorderingen van partijen niet juist (geformuleerd).
De vorderingen van WVK
4.4.
De rechtbank zal de vorderingen van WVK echter aldus begrijpen dat verzocht wordt haar vordering van € 207.178,08 (vermeerderd met de contractuele rente van 5% vanaf 30 september 2019) alsmede haar recht van voorrang te erkennen.
De omvang van de vordering die WVK erkend wil zien
4.5.
Uit de beschikking van 6 september 2019 blijkt dat WVK een vordering heeft ingediend tot een bedrag van € 200.000,00. De erkenning kan deze som niet te boven gaan.
Het stelsel van de wet (neergelegd in de artikelen 480 Rv e.v.) brengt immers mee dat het de schuldeiser wiens vordering wordt betwist, niet vrijstaat om in een daarop volgende renvooiprocedure meer te vorderen dat hetgeen hij in het kader van de rangregeling ter verificatie heeft ingediend. Het in de renvooiprocedure toelaten van een vermeerdering van de vordering in de rangregeling zou er immers toe kunnen leiden dat een schuldeiser, buiten medeweten van medeschuldeisers, voor een hoger bedrag wordt geverifieerd zonder dat zijn medeschuldeisers in de gelegenheid zijn geweest hun eventuele bezwaren hiertegen kenbaar te maken.
Het naar voren brengen van een hogere vordering dient in de rangregeling te worden voorgelegd aan en - gehoord de overige belanghebbenden - te worden beoordeeld door de rechter-commissaris. Daarover kan niet in de renvooiprocedure door de rechtbank worden beslist.
4.6.
Dit brengt mee dat WVK niet in haar rentevordering over de periode 1 januari 2019 tot 30 september 2019 (€ 7.178,08) en over de periode vanaf 30 september 2019 kan worden ontvangen. WVK is dan ook in hetgeen zij meer heeft gevorderd dan het bedrag van
€ 200.000,00 niet-ontvankelijk. De rechtbank zal hieronder ingaan op de vraag of de vordering van WVK tot een bedrag van € 200.000,00 erkend kan worden.
Stelplicht en bewijslast
4.7.
In beginsel is het aan WVK volgens de hoofdbewijsregel van artikel 150 Rv om het bestaan van haar vordering te bewijzen, ingeval omtrent de vordering voldoende door haar is gesteld en deze door Stichting EBI en De Haven Vastgoed betwist wordt.
Het bestaan van de vordering van WVK
4.8.
WVK stelt dat het hier gaat om een hypothecaire geldlening die zij in 2013 aan [YY] heeft verstrekt. Ten bewijze van deze vordering verwijst WVK in haar conclusie van eis onder meer naar de hypotheekakte van 23 april 2013, een bankafschrift van WVK van 30 april 2013 met de vermelding van een overboeking op 18 april 2013 van
€ 200.000,00 naar de derdengeldrekening van VMV Netwerk Notarissen, bankafschriften van WVK van eind 2018 met de vermelding ‘betaling maandelijkse rente’, jaarrekeningen met toelichting van WVK van 2016, 2017 en 2018 waarin de vordering van € 200.000,00 is vermeld, een e-mail van de heer [AA] van 15 oktober 2019, waarin hij verklaart dat hij als financieel adviseur betrokken is geweest bij de totstandkoming van de hypothecaire geldlening, en een e-mail van mevrouw [BB] van 16 oktober 2019, waarin zij verklaart dat zij als administrateur van WVK bekend was met de hypothecaire lening van
€ 200.000,00.
4.9.
Stichting EBI c.s. betwist dat WVK een vordering heeft op [YY] . In de conclusies van antwoord in conventie voert Stichting EBI c.s. aan dat WVK niet aannemelijk heeft gemaakt dat een bedrag van € 200.000,00 door de toenmalige notaris is overgemaakt naar een bankrekening op naam van [YY] .
4.10.
Bij de conclusie van antwoord in reconventie heeft WVK een nota van afrekening van de notaris van 25 april 2013, gericht aan [YY] , in het geding gebracht. WVK stelt dat daaruit blijkt dat [YY] een (door hypotheek gedekt) bedrag van
€ 200.000,00 van WVK toekomt. Een deel van dit bedrag is overgeboekt naar de bankrekening van All Account (lees: [YY] ) en een ander deel is aangewend om een beslagvordering van De Haven Vastgoed te voldoen.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft WVK met de door haar overgelegde stukken voldoende onderbouwd dat [YY] een hypothecaire lening van
€ 200.000,00 bij WVK heeft afgesloten en dat dit bedrag daadwerkelijk aan hem c.q. ten behoeve van hem is uitgekeerd. Blijkens haar spreekaantekeningen neemt Stichting EBI dit standpunt inmiddels ook in. De Haven Vastgoed voert in haar pleitnotities van 30 september 2019 nog als verweer aan dat de overgelegde bankafschriften van eind 2018 geen bewijs opleveren dat [YY] rentebetalingen heeft voldaan, maar daaraan gaat de rechtbank voorbij. De Haven Vastgoed heeft niet betwist dat All Account, waarvan [YY] beherend vennoot is, rente met betrekking tot de lening aan WVK heeft betaald. Bovendien hebben de heer [AA] en mevrouw [BB] in bovengenoemde e-mails verklaard dat [YY] sinds het vestigen van de hypotheek elke maand tot eind 2018 de verschuldigde rente heeft overgemaakt aan WVK. In het licht hiervan is de betwisting van het ontstaan van de vordering van WVK onvoldoende onderbouwd.
4.12.
Dat de vordering niet meer bestaat, zoals Stichting EBI c.s. verder aanvoert, kan de rechtbank niet volgen. In de hypotheekakte van 23 april 2013 is vermeld dat [YY] al hetgeen hij aan WVK verschuldigd is in een keer dient terug te betalen, uiterlijk op 23 april 2018. Deze vermelding komt ook terug in de jaarrekeningen van WVK van 2016 en 2017. Vanaf 23 april 2018 was de vordering dus opeisbaar. Hieruit mag (uiteraard) niet zonder meer afgeleid worden dat de vordering op 23 april 2018 daadwerkelijk is afgelost en daardoor niet meer bestaat.
WVK heeft voldoende onderbouwd gesteld dat van aflossing geen sprake is geweest. Zij heeft in dit verband verwezen naar bovengenoemde e-mails van mevrouw [BB] en de heer [AA] . Mevrouw [BB] heeft verklaard dat het uitgeleende bedrag van € 200.000,00 in 2018 niet is terugbetaald. Volgens de verklaring van de heer [AA] heeft WVK dit bedrag of een deel daarvan tot op heden (11 oktober 2019) niet ontvangen. Verder heeft WVK verwezen naar haar jaarrekening van 2018, waarin een voorziening in verband met de geldlening is getroffen van € 40.000,- vanwege gedeeltelijke mogelijke oninbaarheid. Ter zitting heeft de heer [AA] verklaard dat deze jaarrekening inmiddels is getekend. WVK heeft ook een verklaring van de heer [YY] van 14 januari 2020 in het geding gebracht, waarin hij verklaart dat er op de lening nooit is afgelost. Onder deze omstandigheden heeft Stichting EBI c.s. de stelling dat op de geldlening nooit iets is afgelost onvoldoende gemotiveerd betwist. Aan de suggestieve opmerkingen van Stichting EBI (in 2.5 en 2.6 van haar spreekaantekeningen van 19 februari 2020) gaat de rechtbank voorbij, nu deze op geen enkele wijze zijn onderbouwd.
4.13.
Op grond van het voorgaande wordt het bestaan van de vordering als vaststaand aangenomen. De vordering van WVK van € 200.000,- zal dus worden erkend. In zoverre is vordering I. in conventie toewijsbaar.
Vernietiging hypotheekrecht
4.14.
Stichting EBI c.s. stelt primair dat de rechtshandeling tot het aangaan van het hypotheekrecht van WVK door de buitengerechtelijke verklaring van Stichting EBI per 14 augustus 2019 is vernietigd, omdat sprake is van paulianeus handelen (artikel 3:45 BW). Stichting EBI c.s. verwijst naar de brief van haar advocaat aan WVK van 31 mei 2019.
4.15.
De rechtbank overweegt dat WVK terecht aanvoert dat een buitengerechtelijke verklaring, die een rechtshandeling met betrekking tot een registergoed betreft die heeft geleid tot een inschrijving in de openbare registers, zoals een recht van hypotheek als hier aan de orde is (welk recht nog steeds bestaat, zie hierna rechtsoverweging 4.24.), slechts vernietigende kracht heeft als alle partijen in die vernietiging berusten (art. 3:50 lid 2 BW). Nu van dat laatste geen sprake is - WVK berust niet in de vernietiging -, kan de vernietigingsverklaring van Stichting EBI geen effect hebben.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat een schuldeiser die op grond van pauliana tegen een rechtshandeling opkomt deze slechts te zijnen behoeve vernietigt (art. 3:45 lid 4 BW). De buitengerechtelijke vernietiging van het hypotheekrecht van WVK door Stichting EBI zou De Haven Vastgoed dan ook niet kunnen baten.
4.16.
Stichting EBI c.s. stelt subsidiair dat de rechtshandeling tot het aangaan van het hypotheekrecht door de rechtbank moet worden vernietigd, omdat sprake is van paulianeus handelen (artikel 3:45 BW). Stichting EBI c.s. stelt, kort gezegd, dat aan WVK een hypotheekrecht is verstrekt zonder dat daar een verplichting toe was. WVK wist of had moeten weten dat Stichting EBI c.s. daardoor zou worden benadeeld.
4.17.
WVK betwist dat sprake is van paulianeus handelen. WVK stelt dat het vestigen van de hypotheek geen onverplicht verrichte handeling was. De voorafgaande geldlening verplichtte volgens haar tot het vestigen van de hypotheek, zoals uit de notariële hypotheekakte blijkt. Daarnaast betwist WVK enige wetenschap van benadeling van schuldeisers te hebben gehad.
4.18.
De rechtbank overweegt als volgt. Als maatstaf voor de beoordeling van het verweer van Stichting EBI c.s. geldt artikel 3:45 lid 1 BW. In dit artikellid is bepaald dat, indien een schuldenaar bij het verrichten van een onverplichte rechtshandeling wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn, de rechtshandeling vernietigbaar is en de vernietigingsgrond kan worden ingeroepen door iedere door de rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden benadeelde schuldeiser, onverschillig of zijn vordering vóór of na de handeling is ontstaan.
4.19.
Op Stichting EBI c.s. rust, nu zij zich op artikel 3:45 lid 1 BW beroept en daaraan rechtsgevolgen verbindt, de stelplicht en eventuele bewijslast dat aan de vereisten van dit artikel is voldaan.
Onverplichte rechtshandeling?
4.20.
Van (doorslaggevend) belang bij de beantwoording van de vraag of het vestigen van het hypotheekrecht een onverplichte rechtshandeling was, is of op het moment van het vestigen daartoe een verplichting voor [YY] bestond.
Onverplicht zijn volgens vaste rechtspraak immers rechtshandelingen die worden verricht zonder dat daartoe een op wet of overeenkomst berustende verplichting bestaat (HR 8 januari 1937, NJ 1937/431 en HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN9366, NJ 2010/651).
4.20.1.
Stichting EBI c.s. stelt dat niet eerder dan in de hypotheekakte van 23 april 2013 de verplichting tot het aangaan van de hypotheek is opgenomen. Volgens Stichting EBI c.s. berustte de vestiging van de hypotheek niet op een eerder bereikte overeenkomst van geldlening.
WVK betwist dit. WVK stelt dat de overeenkomst van geldlening met [YY] is gesloten op de voorwaarde dat een recht van hypotheek ten behoeve van WVK zou worden gevestigd. Al vóór 23 april 2013 heeft [YY] zich daartoe verplicht. WVK verwijst naar een brief van de notaris van 15 april 2013 aan de heer [AA] , waarin het laatste ontwerp van de hypotheekakte wordt toegezonden en waarin wordt aangekondigd dat mevrouw [XX] na akkoord de gelden zal overmaken. Die gelden zijn blijkens de hypotheekakte op 23 april 2013 te leen ontvangen, waarna een recht van hypotheek als zekerheidsstelling zal worden gevestigd zoals nader in de hypotheekakte omschreven. De heer [AA] heeft verklaard dat er op zijn aandringen een
hypothecairegeldlening is gesloten en dat zijn betrokkenheid bij de totstandkoming ervan al begon in november 2012. De voorafgaande overeenkomst van geldlening was dus de grondslag waarop het hypotheekrecht bij akte van 23 april 2013 is gevestigd.
4.20.2.
Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft Stichting EBI c.s. naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feitelijk onderbouwd gesteld dat [YY] zich, zonder dat daartoe voor hem een afdwingbare rechtsplicht bestond, verplichtte tot het verlenen van een hypotheekrecht.
De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat de hypotheekverstrekking van 23 april 2013 geen onverplicht verrichte rechtshandeling betrof in de zin van artikel 3:45 lid 1 BW. Reeds om die reden is deze rechtshandeling niet vernietigbaar.
Wetenschap van schuldeisersbenadeling
4.21.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat, indien de rechtshandeling al onverplicht zou zijn, het betoog van Stichting EBI c.s. zou afstuiten op de onvoldoende onderbouwing van de gestelde wetenschap van benadeling als bedoeld in artikel 3:45 lid 1 BW.
4.21.1.
Aangenomen dat de vestiging van een hypotheekrecht zou worden beschouwd als een handeling anders dan om niet, diende op grond van artikel 3:45 lid 2 BW ook WVK (als degene met wie [YY] de rechtshandeling verrichtte) te weten of behoren te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers het gevolg zou zijn.
Van wetenschap van benadeling is sprake indien ten tijde van de handeling de benadeling met een redelijke mate van waarschijnlijkheid was te voorzien voor ( [YY] en) WVK (vgl. HR 7 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:635).
4.21.2.
Dat van een dergelijke situatie in dit geval sprake is, heeft Stichting EBI c.s. niet met concrete feiten en omstandigheden aangevoerd. Het feit dat [YY] geld nodig had en daarom een lening afsloot bij WVK, is hiervoor onvoldoende. Voor het gestelde problematisch schuldenaarschap ontbreekt een onderbouwing. Ook de (betwiste) stelling dat de geldlening in strijd met het doel van WVK is aangegaan en dat [XX] daarmee haar taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld, maakt niet dat WVK zou behoren te weten dat van schuldeisersbenadeling sprake is. Dat de echtgenote van [YY] als mede-schuldenaar heeft getekend - hetgeen bepaald niet ongebruikelijk is bij leningen van deze omvang - leidt evenmin tot deze conclusie. Bij gebrek aan enige concrete deugdelijke onderbouwing kan de rechtbank Stichting EBI c.s. daarom niet volgen in haar stelling dat de tweede hypotheek, die verstrekt zou zijn tussen familieleden onder emotionele druk en voor een onzakelijke en uit nood geboren geldlening, paulianeus is.
Hieruit volgt dat de rechtshandeling tot het vestigen van het hypotheekrecht ook vanwege het ontbreken van wetenschap van schuldeisersbenadeling bij WVK, niet vernietigbaar is.
Zuivering hypotheekrecht
4.22.
Stichting EBI c.s. stelt verder dat het hypotheekrecht door zuivering (ex artikel 3:273 lid 1 BW) is vervallen. Uit de zuivering van het hypotheekrecht volgt dat de aan het hypotheekrecht verbonden rang vervalt. Volgens Stichting EBI c.s. vloeit dit voort uit het systeem van de wet, waarin nergens staat dat na zuivering een (tweede) hypotheekrecht weliswaar teniet gaat, maar de aan het hypotheekrecht verbonden rang – op een of andere wijze – in stand zou blijven of weer terug zou komen. De wet noch jurisprudentie geeft voorrang aan voormalig tweede hypotheekhouders bij een gerechtelijke rangregeling. Dit betekent dat WVK geen voorrang heeft bij de verdeling van de executieopbrengst.
4.23.
WVK voert aan dat het feit dat hypotheken door executie komen te vervallen niet betekent dat daardoor de voorrangsregels bij verdeling van de executieopbrengst niet meer zouden gelden. Uit hypotheek voortvloeiende voorrang wordt juist pas relevant na executoriale verkoop. Als de uitleg van Stichting EBI c.s. zou worden gevolgd, hebben hypotheken nooit voorrang bij executoriale verkoop. De opbrengst van een executie wordt immers per definitie pas na de executie verdeeld.
4.24.
De rechtbank overweegt als volgt. Het verweer van Stichting EBI c.s. faalt.
In geval van hypothecaire executie, zoals hier aan de orde, worden ‘alle op het verkochte goed rustende hypotheken’ gezuiverd (art. 3:273 BW). De gezuiverde hypotheekhouders zijn bij de netto-opbrengst betrokken overeenkomstig de rang die aan hun hypotheek toekwam. Terecht voert WVK immers aan dat uit hypotheek voorrang voortvloeit op grond van artikel 3:278 BW. Dit voorrangsrecht komt ook naar voren bij de verdeling van de executie-opbrengst. Het verschil tussen de eerste en tweede hypotheekhouder is alleen maar dat de vordering van de eerste hypotheekhouder versneld uit de executie-opbrengst kan worden voldaan (art. 3:270 lid 3 BW).
De rechtbank ziet in hetgeen Stichting EBI c.s. naar voren heeft gebracht geen grond om aan te nemen dat de voorrang die WVK als tweede hypotheekhouder heeft, door de executieverkoop is komen te vervallen. WVK behoudt dus haar voorrang bij de verdeling van de opbrengst van de executie. Voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over de uitleg en gevolgen van zuivering bij executoriale verkoop van onroerende zaken (en dan met name ten aanzien van de rang verbonden aan hypotheken), zoals verzocht door Stichting EBI, bestaat geen aanleiding.
Erkenning recht van voorrang
4.25.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het recht van voorrang van WVK zal worden erkend. Vordering II. in conventie zal aldus worden toegewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.26.
Voor zover WVK vordert het vonnis wat betreft de erkenning van haar vordering en van haar voorrangsrecht uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zal die vordering worden afgewezen, omdat het vonnis in de renvooiprocedure een declaratoir vonnis is dat niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard.
De vordering onder 1. van Stichting EBI
4.27.
De in reconventie onder 1. gevorderde verklaring voor recht dat de vordering van Stichting EBI op [YY] € 2.185.000,-, vermeerderd met rente, bedraagt, is niet toewijsbaar. Zoals hiervoor is overwogen, biedt de wet geen grondslag voor vorderingen tot verklaring voor recht. Bovendien heeft blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 september 2019 de verwijzing naar de renvooiprocedure uitsluitend plaatsgevonden ter verificatie van de vordering van WVK. Ter zake van de vordering van Stichting EBI heeft de rechter-commissaris aangegeven dat reeds een geschil aanhangig is bij de rechtbank Den Haag. Op grond van artikel 486 lid 1 Rv kan de rechter-commissaris dan niet verwijzen. Daarom is voor de beoordeling van de verificatie van de vordering van Stichting EBI in deze renvooiprocedure geen plaats.
De overige vorderingen van Stichting EBI en de vorderingen van De Haven Vastgoed
4.28.
De rechtbank heeft hierboven, kort gezegd, geoordeeld dat WVK wel degelijk een vordering op [YY] heeft, dat de rechtshandeling tot het vestigen van het hypotheekrecht niet vernietigbaar is en dat het recht van voorrang van WVK wordt erkend. Hieruit vloeit voort dat in reconventie de vorderingen 2 tot en met 4 van Stichting EBI en de vorderingen I tot en met IV van De Haven Vastgoed zullen worden afgewezen. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat zij de onderlinge rangorde tussen de ingediende vorderingen van partijen in deze renvooiprocedure niet kan beoordelen. De verdeling van de resterende netto-opbrengst van de executie dient in de rangregeling door de rechter-commissaris plaats te vinden.
Slot
4.29.
De vordering tot verificatie zal (gedeeltelijk) worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Alle vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.30.
Stichting EBI en De Haven Vastgoed zullen als de zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van WVK worden in conventie begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat
1.086,00(2 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.725,00
Gelet op de samenhang met de zaak in conventie worden de kosten van WVK in reconventie begroot op € 543,00 voor salaris van de advocaat (2 punten x factor 0,5 x tarief € 543,00 advocaat).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart WVK niet-ontvankelijk in haar rentevordering over de periode 1 januari 2019 tot 30 september 2019 (€ 7.178,08) en vanaf 30 september 2019,
5.2.
erkent de vordering van WVK tot een bedrag van € 200.000,00,
5.3.
erkent het recht van voorrang van WVK met betrekking tot de onder 5.2 bedoelde vordering,
5.4.
veroordeelt Stichting EBI en De Haven Vastgoed in de proceskosten, aan de zijde van WKH tot op heden begroot op € 1.725,00,
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt Stichting EBI en De Haven Vastgoed in de proceskosten, aan de zijde van WVK tot op heden begroot op € 543,00,
5.9.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2020. [1]

Voetnoten

1.type: ST