ECLI:NL:RBNHO:2020:7904

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3010
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Preventief verzoek om handhaving tegen uitbreiding van een veestal in relatie tot de bebouwde kom en geurgevoelige objecten

Op 8 oktober 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen eisers, wonende te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beemster. De zaak betreft een verzoek om handhaving tegen een agrarisch bedrijf dat een stal wil uitbreiden. Eisers stellen dat de uitbreiding van de stal in strijd is met artikel 3.117 van het Activiteitenbesluit, omdat hun woning, als geurgevoelig object, binnen de bebouwde kom ligt en de uitbreiding te dicht bij hun woning is gepland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning van eisers inderdaad binnen de bebouwde kom ligt, wat betekent dat de minimale afstand tot de uitbreiding van de stal 100 meter moet zijn. De feitelijke afstand bedraagt echter slechts 60 meter, wat een klaarblijkelijk gevaar voor overtreding van het Activiteitenbesluit met zich meebrengt.

De rechtbank oordeelt dat het verzoek om handhaving van eisers moet worden opgevat als een preventief verzoek, aangezien de uitbreiding van de stal nog niet is gerealiseerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder, omdat deze ten onrechte heeft gesteld dat er geen sprake is van een overtreding. De rechtbank draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder verplicht om het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, rechter, in aanwezigheid van griffier R.I. ten Cate.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3010

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beemster, verweerder

(gemachtigden: R.G. van der Eijk en C.W.A. Eigenhuis).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij]te [vestigingsplaats] , gemachtigde: M. van der Kruijt-Bos.

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om jegens derde-partij handhavend op te treden tegen een overtreding van artikel 3.117, eerste lid, van het Activiteitenbesluit afgewezen.
Bij besluit van 27 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2020. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Derde-partij heeft een agrarisch bedrijf aan de [perceel] te [vestigingsplaats] (het perceel) met koeien/jongvee en schapen. Op het perceel bevinden zich drie stallen.
1.2
Op 1 maart 2016 heeft derde-partij een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor, voor zover van belang, het uitbreiden van een stal. Op 11 maart 2016 heeft derde-partij in verband met voornoemde aanvraag tevens een melding ingediend als bedoeld in artikel 1.10, tweede lid, van het Activiteitenbesluit bij verweerder voor het uitbreiden van die stal. De bestaande stal zal worden uitgebreid tot 117 koeien. De uitbreiding wordt gebouwd op een afstand van ongeveer 60 meter van de woningen aan de [straat] , waaronder de woning van eisers.
1.3
Bij e-mail van 11 december 2018 hebben eisers verweerder verzocht om handhavend op te treden in verband met de (nog te realiseren) uitbreiding van de stal. Volgens eisers is sprake van een overtreding van artikel 3.117 van het Activiteitenbesluit, omdat hun woning, een geurgevoelig object, binnen de bebouwde kom is gelegen en de uitbreiding van de stal op een te korte afstand van hun woning is gesitueerd.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een overtreding. De woning van eisers ligt volgens verweerder niet binnen de bebouwde kom. De afstandsgrens en geurnorm van 50 meter is daarom van toepassing. De feitelijke afstand tussen de uitbreiding van de stal en de woning van eisers is 60 meter. Er wordt derhalve aan de afstandseis voldaan, aldus verweerder. Met het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
3. Op grond van artikel 3.117, eerste lid, van het Activiteitenbesluit vindt het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor niet plaats, indien de afstand tussen enig binnen de inrichting gelegen dierenverblijf waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en een geurgevoelig object, na de oprichting, uitbreiding of wijziging:
a. minder dan 100 meter bedraagt, indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, of
b. minder dan 50 meter bedraagt, indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
4.1
De rechtbank stelt vast dat de uitbreiding van de stal nog niet is gerealiseerd. Ook stelt de rechtbank vast dat partijen het erover eens zijn dat de afstand tussen de nog te realiseren uitbreiding van de stal en de woning van eisers 60 meter bedraagt. Nu de uitbreiding van de stal nog niet is gerealiseerd, moet het verzoek om handhaving van eisers worden opgevat als een preventief verzoek. Ingevolge artikel 5:7 van de Awb kan in dit geval handhavend worden opgetreden zodra het gevaar voor overtreding klaarblijkelijk dreigt.
4.2
De vraag die partijen verdeeld houdt, is of de woning van eisers is gelegen binnen of buiten de bebouwde kom. Indien zou worden vastgesteld dat de woning is gelegen buiten de bebouwde kom, dan heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat op grond van voornoemd artikel uit het Activiteitenbesluit de minimale afstand tussen de uitbreiding van de stal en de woning van eisers 50 meter bedraagt en dat daaraan wordt voldaan, zodat geen sprake is van een klaarblijkelijk gevaar voor overtreding. Wanneer echter de conclusie van de rechtbank zou luiden dat de woning binnen de bebouwde kom is gelegen, dan geldt een minimale afstand van 100 meter, waaraan niet wordt voldaan. In dat geval is sprake van een klaarblijkelijk gevaar voor overtreding van het Activiteitenbesluit en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
4.3
Het antwoord op de vraag of een perceel in de bebouwde kom is gelegen, is van feitelijke aard. Van belang is of sprake is van concentratie van bebouwing en of het gebied door die bebouwing overwegend een woon-of verblijffunctie heeft. Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:450. De plaats van verkeersborden is daarbij niet van belang en evenmin de in de structuurvisie gebruikte aanduiding. Zoals de Afdeling meermaals heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3546) kan het begrip bebouwde kom worden omschreven als het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven. De grens van de bebouwde kom wordt niet bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar evenals in de ruimtelijke ordening door de aard van de omgeving. Binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur (Kamerstukken II 2005-2006, 30 453, nr. 3, blz. 17 en 18).
4.4
De rechtbank is van oordeel dat de woning van eisers is gelegen binnen de bebouwde kom. Daarbij betrekt de rechtbank de volgende omstandigheden:
- bij het inrijden van [vestigingsplaats] vanuit oostelijke richting via de [straat] staat bij het bord van de gemeente [vestigingsplaats] een verkeersbord waarmee de maximale snelheid is bepaald op 30 km/uur. [1] Kort daarna begint de bebouwing;
- aan de rechterzijde van dat deel van de [straat] staat een ononderbroken lint met ongeveer 20 relatief dicht op elkaar staande woningen;
- aan de rechterzijde van dat deel van de [straat] bevindt zich een stoep;
- kort voordat het oostelijke deel van de [straat] uitkomt op een rotonde staan ook aan de linkerzijde van de weg twee woningen en een bedrijf met een bedrijfswoning;
- aan de rotonde staat aan de zuidzijde op voor ‘maatschappelijke doeleinden’ bestemde grond het gebouw van een voormalige basisschool, die tot 2012 als zodanig in gebruik was en thans wordt gebruikt als buurthuis;
- aan de noordwestzijde van de rotonde bevinden zich een restaurant, een garagebedrijf en vier woningen;
- direct ten zuidwesten van de rotonde, aan de Middenweg, liggen nog drie woningen;
- [vestigingsplaats] heeft geen andere dorpskern.
Bij de beoordeling heeft de rechtbank verder mede van doorslaggevend belang geacht de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3842) met betrekking tot het adres Strypsedijk 48 te Tinte. In die zaak oordeelde de Afdeling dat het perceel Strypsedijk 48 is gelegen binnen de bebouwde kom, omdat sprake is van ongeveer 15 tot 20 woningen in lintbebouwing langs drie dijkwegen in het buitengebied, welke wegen samenkomen op een kruising, waar zich twee boerenbedrijven bevinden. De Afdeling oordeelde dat, hoewel de woningen op enige afstand van elkaar zijn gelegen, zij samen met de kerk, het verenigingsgebouw en een voormalig schoolgebouw een zodanige concentratie van bebouwing vormen dat het gebied een overwegende woon- of verblijffunctie heeft. Gelet op de omstandigheden van dat geval, vergeleken met bovengenoemde omstandigheden, komt de rechtbank ook in dit geval tot de conclusie dat de woning van eisers is gelegen binnen de bebouwde kom. De aan de oostzijde van de [straat] gelegen woningen in het lint vormen tezamen met de andere genoemde woningen die zijn gelegen aan de andere wegen die op de rotonde uitkomen, het voormalige schoolgebouw dat thans in gebruik is als buurthuis en het restaurant dat aan de rotonde is gelegen een concentratie van bebouwing die het gebied overwegend een woon- of verblijffunctie geeft. Dat het gebied rondom de wegen die op de rotonde samenkomen hoofdzakelijk bestaat uit agrarische gronden en dat de woningen in [vestigingsplaats] zijn gelegen in buitengebied, zoals verweerder naar voren heeft gebracht, maakt dit niet anders.
4.5
Het voorgaande brengt met zich dat, gelet op het bepaalde in artikel 3.117, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, de aan te houden afstand tussen de uitbreiding van de stal en de woning van eisers minimaal 100 meter dient te bedragen. Nu vaststaat dat die afstand 60 meter zal bedragen, bestaat een klaarblijkelijk gevaar voor overtreding van artikel 3.117, eerste lid, van het Activiteitenbesluit bij realisatie van de uitbreiding van de stal en levert dit een grondslag op voor verweerder om handhavend op te treden. Nu verweerder in het bestreden besluit heeft gesteld dat geen sprake is van een overtreding, is het beroep gegrond en zal het bestreden besluit worden vernietigd en dient verweerder opnieuw op het bezwaar te beslissen.
4.6
Ter voorlichting van eisers merkt de rechtbank op dat het feit dat sprake is van een klaarblijkelijk gevaar voor overtreding betekent dat verweerder in beginsel gehouden is om handhavend op te treden. Evenwel kunnen er bijzondere omstandigheden bestaan op grond waarvan verweerder daarvan kan afzien. Verweerder dient een en ander in het nieuw te nemen besluit te beoordelen. Kortgezegd betekent deze uitspraak niet zonder meer dat de uitbreiding van de stal er niet komt.
5. De rechtbank overweegt tot slot dat de door eisers aangevoerde gronden met betrekking tot het vertrouwensbeginsel en onbehoorlijke besluitvorming niet (ook) kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat eisers die gronden onvoldoende hebben onderbouwd.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
7. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 8 oktober 2020 door mr. J.J. Maarleveld, rechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zoals hiervoor is overwogen is het verkeersbord op zich niet van belang, maar de rechtbank betrekt de keuze voor 30 km/uur (en niet 50 km/uur) bij haar beoordeling ten aanzien van de bedoelde verkeersstroom en inrichting van de weg.