ECLI:NL:RBNHO:2020:8174

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
8574660 CV EXPL 20-5005
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging kredietovereenkomst wegens niet-naleving informatieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen International Card Services B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van een bedrag van € 1.635,40, bestaande uit een hoofdsom, vervallen wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De eisende partij stelde dat de gedaagde partij een kredietovereenkomst had gesloten door het aanvragen en gebruiken van een ABN AMRO creditcard. De kantonrechter heeft de vordering ambtshalve getoetst aan de beschermende bepalingen van het Europese consumentenrecht en de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek.

De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij niet had voldaan aan de wettelijke informatieverplichtingen zoals vastgelegd in artikel 7:60 BW. De informatie die aan de gedaagde partij was verstrekt, was niet specifiek genoeg en voldeed niet aan de eisen voor een kredietovereenkomst. Hierdoor werd de kredietovereenkomst op grond van artikel 3:40 lid 2 BW vernietigd. De gedaagde partij was enkel verplicht het geleende bedrag terug te betalen, zonder de reeds in rekening gebrachte rente en kosten. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde partij € 1.225,15 verschuldigd was aan de eisende partij, na aftrek van de kosten. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten droeg.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de gedaagde partij moet betalen, maar dat de eisende partij geen recht heeft op de gevorderde rente en kosten, omdat de kredietovereenkomst niet rechtsgeldig was. Dit vonnis benadrukt het belang van het naleven van informatieverplichtingen bij kredietovereenkomsten en de bescherming van consumentenrechten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8574660 CV EXPL 20-5005
Uitspraakdatum: 7 oktober 2020
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap
International Card Services B.V.
te Amsterdam
de eisende partij
gemachtigde: Jongejan Wisseborn gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
te [woonplaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
De eisende partij heeft bij dagvaarding gevorderd om de gedaagde partij te veroordelen tot betaling van € 1.635,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.371,29 vanaf 27 mei 2020 tot de dag van betaling en met veroordeling van de gedaagde partij in de proceskosten.
Dit bedrag van € 1.635,40 bestaat uit een hoofdsom van € 1.362,73, een bedrag van € 23,79 aan vervallen wettelijke rente en € 248,88 aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.2.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft de eisende partij gesteld dat de gedaagde partij online een aanvraag heeft gedaan voor een ABN AMRO creditcard. De eisende partij heeft deze creditcard (een
deferred debit card) op 1 juni 2017 met een zogenaamde
card carrieraan de gedaagde partij opgestuurd. De gedaagde partij heeft de card in gebruik genomen, als gevolg waarvan de overeenkomst tot stand is gekomen. De eisende partij heeft gesteld dat zij heeft voldaan aan de wettelijke informatieverplichtingen van artikel 6:230m BW, omdat tijdens de aanvraag de volledige tekst van de algemene voorwaarden aan de gedaagde partij is getoond, waarbij deze ze in pdf-formaat kon opslaan. De algemene voorwaarden zijn bovendien bij de aanbiedingsbrief gevoegd. Volgens de eisende partij zijn titel 2A van boek 7 BW, de Wck (oud) en Wft niet van toepassing. De eisende partij heeft in dit verband gesteld dat er aan de gedaagde partij geen rente of kosten anders dan wettelijke rente, ‘kosten kasopname’ en een ‘boete in verband met te late betaling’ in rekening zijn gebracht. Volgens de eisende partij vallen deze kosten niet onder de ‘kosten van het krediet’.
2.3.
De kantonrechter is gehouden om de vordering ambtshalve te toetsen aan de beschermende bepalingen van het Europese consumentenrecht.
Deferred debit card
2.4.
De eisende partij heeft aan de gedaagde partij een creditcard verstrekt met een bestedingslimiet die € 2.500,00 bedraagt. Uit de stellingen en de door de eisende partij overgelegde producties blijkt dat de door de gedaagde partij gedane bestedingen en opnames niet direct, maar binnen 21 dagen na de datum van het rekeningafschrift door de gedaagde partij moeten worden betaald. Daarom kan er in beginsel van worden uitgegaan dat sprake is van een
deferred debit card. Met zo’n
deferred debit cardvindt afschrijving van de rekening immers niet direct plaats, maar later. Op deze vorm van kredietverstrekking zijn de bepalingen van titel 7:2A BW niet van toepassing indien het krediet binnen drie maanden dient te worden terugbetaald en er slechts onbetekenende kosten in rekening worden gebracht.
Kosten van het krediet
2.5.
Op grond van artikel 7:57 lid 1 onder g BW wordt onder ‘totale kosten van het krediet voor de consument’ verstaan: alle kosten, met inbegrip van rente, commissielonen, belastingen en vergoedingen van welke aard ook, die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen en die de kredietgever bekend zijn, met uitzondering van notariskosten.
De naam die aan de kosten wordt gegeven is daarbij naar het oordeel van de kantonrechter niet relevant, het gaat erom of de kosten samenhangen met het krediet en de verschuldigdheid van deze kosten onderdeel uitmaakte van het kredietaanbod.
2.6.
Dit houdt in dat de bedongen vergoeding voor kasopnamen van 4% van de opgenomen bedragen tot de totale kosten van het krediet moeten worden gerekend. Immers, de verschuldigdheid van deze kosten maakte onderdeel uit van het kredietaanbod.
Ook de door de eisende partij bedongen boetes wegens te late betaling die bij de gedaagde partij in rekening zijn gebracht moeten worden gerekend tot de totale kosten van het krediet. Deze kosten dienen te worden aangemerkt als kosten voor verlenging van de looptijd van het krediet (zie ook rechtbank Rotterdam 2 juli 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:4569) of uitstel van betaling en maken om die reden deel uit van de totale kosten van het krediet, zie
MvTKamerstukken II 1986/87, 19 785, p. 88/89. Daarbij neemt de kantonrechter mede in aanmerking dat deze aanmaningskosten direct na afloop van de betalingstermijn in rekening werden gebracht en niet eerst, zoals is voorgeschreven in artikel 6:96 lid 6 BW, nadat de consument vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van 14 dagen, zodat van het in rekening brengen van incassokosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW geen sprake was. De verschuldigdheid van deze aanmaningskosten bij niet tijdige terugbetaling, alsmede de hoogte van deze kosten, maakten onderdeel uit van het kredietaanbod van de eisende partij en stonden al bij het sluiten van de kredietovereenkomst vast.
2.7.
De verwijzingen naar een uitspraak van het CBb uit 2017 en een Kifid-uitspraak uit 2018 kunnen de eisende partij in dit verband niet baten, mede gelet op het arrest van het HvJ EU van 16 juli 2020 (C-686/19, ECLI:EU:C:2020:582). Hierin overweegt het HvJ (nogmaals) dat het begrip ‘totale kosten van het krediet voor de consument’ ruim moet worden opgevat. Het omvat zowel de kosten in verband met de kredietverkrijging als die in verband met het gebruik ervan in de tijd. Het ziet op ‘vergoedingen
van welke aard ook, die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen en die de kredietgever bekend zijn’, welke vergoedingen ‘ook de kosten in verband met nevendiensten met betrekking tot de kredietovereenkomst’ omvatten. Dat de kasopnamekosten ‘optioneel’ zijn (dus de consument deze kosten niet ‘hoeft’ te maken maar dat ze het gevolg zijn van een keuze), maakt niet dat ze niet tot de totale kosten van het krediet behoren. Immers, het HvJ maakt een dergelijk onderscheid niet. Àls de consument besluit kasopnames te doen, is deze verplicht vergoedingen te betalen.
Onbetekenende kosten?
2.8. ‘
Onbetekenende kosten’ houdt in dat over de periode van het aangaan van de kredietovereenkomst tot het moment dat het verstrekte krediet moet worden terugbetaald, er slechts een kleine vergoeding aan de consument in rekening mag worden gebracht.
2.9.
De Nederlandse wetgever heeft in algemene bewoordingen aangegeven waarop moet worden gelet bij de uitleg van het begrip ‘onbetekenende kosten’ (Kamerstukken II 2009/2010, 32 339, nr. 3, p. 32):
“Het criterium «tegen onbetekenende kosten» heeft tot
gevolg dat regulier krediet met een looptijd tot drie maanden, waarvoor rente en kosten in rekening wordt gebracht, niet onder de uitzondering valt. Te denken valt aan zogenoemd «flitskrediet». Flitskrediet valt door de implementatie van de richtlijn ook onder de Wet op het financieel toezicht. Onder de bedoelde kosten wordt zowel rente als alle eventuele andere
kosten onder welke noemer dan ook verstaan. De kosten zijn in relatieve zin onbetekenend wanneer ze slechts een zeer klein percentage van het krediet bedragen. Bijvoorbeeld bij een krediet van € 2 000 is € 5 kosten in ieder geval onbetekenend. (…) Bij onbetekenende kosten in absolute zin kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een kleine vergoeding voor het gebruikmaken van een klantenkaart met betaalfunctie. (…)”.
2.10.
Bij de beoordeling of de eisende partij in deze zaak onbetekenende kosten in rekening heeft gebracht, dient op grond van hetgeen hiervoor is overwogen te worden uitgegaan van de hiervoor genoemde totale kosten van het krediet.
2.11.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de eisende partij € 25,50 aan kasopnamekosten in rekening heeft gebracht. Daarnaast is een totaalbedrag van € 53,95 aan boetes in rekening gebracht. De kantonrechter is van oordeel dat deze kosten (in totaal € 79,45) zowel in absolute als in relatieve zin niet als onbetekenend zijn aan te merken. De kantonrechter neemt hierbij mede in aanmerking de geringe duur van beschikbaarheid van het krediet (gelet op de blokkering op 10 november 2017 slechts zo’n vijf maanden) en de bestedingslimiet.
2.12.
Dit betekent dat de bepalingen van titel 7:2A BW op deze kredietovereenkomst van toepassing zijn. De eisende partij moe(s)t dan ook voldoen aan de (pre)contractuele informatieverplichtingen van de artikelen 7:59, 7:60 en 7:61 BW.
De informatieverplichtingen
2.13.
Op de eisende partij rust op grond van artikel 7:60 BW de verplichting de gedaagde partij ruim voor het sluiten van de overeenkomst te informeren over de belangrijkste kenmerken van het krediet en over de overige informatie zoals opgenomen in het Europese standaard informatieformulier inzake consumentenkrediet. Nog los van het feit dat de eisende partij niet heeft gesteld wanneer de overeenkomst is gesloten (en dus reeds hierom niet kan worden beoordeeld of de betreffende informatie ruim op tijd is verstrekt), heeft de eisende partij enkel gesteld dat de volledige tekst van de algemene voorwaarden online zichtbaar was tijdens de aanvraag. De kantonrechter is van oordeel dat hiermee niet is voldaan aan de verplichting van 7:60 BW, omdat dit algemene informatie betreft die niet is toegespitst op het verstrekte krediet.
2.14.
Ook de door de eisende partij geschetste wijze van totstandkoming van de overeenkomst (zie punt 2.2. hierboven) voldoet naar het oordeel van de kantonrechter niet aan de wettelijke vereisten van een kredietovereenkomst. In artikel 7:61 lid 1 BW is bepaald welke contractuele informatie de kredietgever aan de kredietnemer dient te verstrekken. De kredietovereenkomst dient op duidelijke en beknopte wijze de in lid 2 van dit artikel genoemde gegevens te vermelden. Het is voor de consument van wezenlijk belang dat hij kennis kan nemen van alle contractvoorwaarden en de gevolgen van sluiting van de overeenkomst. Op basis van die informatie kan de consument namelijk beslissen of hij contractueel gebonden wenst te zijn. Op de
card carrierof de op de achterzijde vermelde algemene voorwaarden staat het soort krediet niet vermeld. Het totale kredietbedrag staat ook niet vermeld. Voorts ontbreekt een duidelijke waarschuwing betreffende de bijkomende kosten en gevolgen van wanbetaling.
Conclusie
2.15.
Nu de eisende partij haar wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen niet is nagekomen, zal de kantonrechter de kredietovereenkomst op grond van artikel 3:40 lid 2 BW ambtshalve vernietigen. De grondslag van de vordering vervalt. De gedaagde partij moet op grond van artikel 6:203 BW slechts het geleende bedrag terugbetalen, waarop de reeds in rekening gebrachte rente en kosten en betalingen in mindering worden gebracht. De vernietiging van de kredietovereenkomst brengt ook met zich dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente niet toewijsbaar zijn.
2.16.
De kantonrechter constateert op basis van de overgelegde stukken dat de aan de gedaagde partij in rekening gebrachte debetrente niet is gecrediteerd. Dit betreft een totaalbedrag van € 58,13. Dit bedrag en de eerder genoemde kasopnamekosten en boetes, zullen op het terug te betalen bedrag in mindering worden gebracht.
2.17.
De gedaagde partij is, uitgaande van een hoofdsom van € 1.362,73, en na aftrek van (€ 79,45 + € 58,13 =) € 137,58,
€ 1.225,15verschuldigd aan de eisende partij.
2.18.
Gelet op de uitkomst van de procedure worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen proceskosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij om aan de eisende partij tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.225,15;
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter