Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank volgt verweerder namelijk niet in diens in het verweerschrift (en ter zitting desgevraagd) ingenomen standpunt dat indien toetsing aan artikel 5c van de PRV aan de orde is, het bouwen van de woningen aangeduid als [#] , [#2] en [#3] op grond van het tweede lid van artikel 5c van de PRV mogelijk is. Zij overweegt daartoe als volgt.
Niet in geschil is dat het project is aan te merken als een kleinschalige ontwikkeling. Deze ontwikkeling is, zoals hiervoor is overwogen, deels voorzien buiten bestaand stedelijk gebied. Uit artikel 5c, eerste lid, van de PRV volgt dat voor zover een kleinschalige ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is beoogd deze ontwikkeling uitsluitend mogelijk is binnen een bestaand bouwblok dat al voorziet in een stedelijke functie. Of de voorgenomen ontwikkeling is voorzien binnen een bestaand bouwblok dat al voorziet in een stedelijke functie, is in dit geval op voorhand niet duidelijk nu het begrip “bouwblok”, anders dan het begrip “bouwvlak”, niet voorkomt in het bestemmingsplan. In artikel 1, aanhef en onder 30, van de planregels van het bestemmingsplan is uitsluitend een definitie opgenomen van het begrip “bouwvlak”. Het begrip “ bouwblok” dient naar het oordeel van de rechtbank zo te worden uitgelegd dat het samenvalt met het begrip “bouwvlak”. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4160. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd en ook de rechtbank stelt vast dat op de gronden met de bestemming “Agrarisch” die buiten bestaand stedelijk gebied zijn gelegen en waarop de woningen aangeduid als [#] , [#2] en [#3] zijn beoogd, geen bouwvlak is ingetekend. Van een bestaand bouwblok als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder i, van de PRV is op gronden met de bestemming “Agrarisch” dan ook geen sprake. Dit betekent dat het project voor zover het op die gronden is voorzien in strijd is met het eerste lid van artikel 5c van de PRV. Dit betekent ook dat geen toepassing kan worden gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid die is opgenomen in het tweede lid van artikel 5c van de PRV. Daarvoor is namelijk vereist dat sprake is van een bestaand bouwblok dat voorziet in een stedelijke functie, waar buiten wordt gebouwd. Op gronden met de bestemming “Agrarisch” is, zoals overwogen, evenwel geen sprake van een bestaand bouwblok.
De rechtbank concludeert dat het project in strijd is met artikel 5c, eerste lid, van de PRV en dat van die strijdigheid niet met toepassing van het tweede lid van die bepaling kan worden afgeweken. Aan een beoordeling van de vraag of sprake is van een vergroting van het bebouwd oppervlak als bedoeld in artikel 5c, tweede lid, van de PRV komt de rechtbank dan ook niet toe.
Het voorgaande betekent dat voor het project, gelet op artikel 4.1a, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) als bedoeld in artikel 2.27 van de Wabo is vereist van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (GS). Deze vvgb dient door verweerder bij GS te worden aangevraagd. Verweerder zal een nieuw besluit op de aanvraag van derde-partij dienen te nemen met inachtneming hiervan.