6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft op 8 maart 2020 op de openbare weg in Sint Pancras met een vuurwapen in het gezicht van [aangever 1] geslagen. Als gevolg hiervan heeft [aangever 1] letsel opgelopen. Verdachte heeft vervolgens éénmaal met dat vuurwapen op het bestuurdersportier van de auto van [aangever 1] geschoten, terwijl [aangever 1] op dat moment daarachter op de bestuurdersstoel zat. Aangenomen wordt dat verdachte hiervoor geen andere aanleiding had, dan een eerdere ruzie tussen [aangever 1] en een neef van verdachte, waarbij verdachte probeerde te bemiddelen. Deze ruzie is geëscaleerd, wat er kennelijk toe heeft geleid dat verdachte op (de auto van) [aangever 1] heeft geschoten. [aangever 1] is bij het schietincident niet gewond geraakt. Evenmin zijn omstanders gewond geraakt. Dit is evenwel niet te danken aan het handelen van verdachte.
Door op deze manier te handelen heeft verdachte blijk gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het leven van zijn medemens. Verdachte heeft op een eerder moment een omgebouwd alarmpistool gekocht en had dat geladen, schietklare vuurwapen bij zich in zijn auto. Dat vuurwapen heeft verdachte vervolgens tegen [aangever 1] gebruikt. Hij deinst er kennelijk niet voor terug om ter beslechting van een ruzie op de openbare weg nodeloos vuurwapengeweld te gebruiken en daarmee de levens en gezondheid van anderen in gevaar te brengen. De rechtbank rekent verdachte dat zwaar aan.
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf en de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken plegen op te leggen. Gebeurtenissen als deze behoren tot een categorie strafbare feiten die ernstig inbreuk maken op de rechtsorde en rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank naar hun aard in beginsel oplegging van geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank daarnaast in aanmerking genomen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van [aangever 2]. Ook hier heeft verdachte ter beslechting van een (verkeers)ruzie op de openbare weg geweld gebruikt, door [aangever 2] in het gezicht te slaan. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank echter reden voor andersoortige strafoplegging.
Persoon van verdachte
Uit het uittreksel van het strafblad van verdachte van 18 juni 2020 blijkt dat hij in het verleden enkele strafbeschikkingen opgelegd heeft gekregen voor door hem begane overtredingen, maar dat hij niet eerder wegens het begaan van een misdrijf is bekeurd of veroordeeld. Dat betekent dat verdachte als een “first-offender” dient te worden aangemerkt.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de inhoud van het pro Justitia rapport en de reclasseringsrapporten die omtrent verdachte zijn opgemaakt. In het pro Justitia rapport van 9 juni 2020 van [deskundige 1], gezondheidszorgpsycholoog in opleiding, onder supervisie van [deskundige 2], gezondheidszorgpsycholoog, staat beschreven dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Ook zijn er geen aanwijzingen voor cognitieve beperkingen die zijn functioneren belemmeren. Verdachte maakt op de deskundigen een leeftijd overeenkomstige indruk en lijkt zijn gedrag in het algemeen zelfstandig te kunnen organiseren. Daarbij achten de deskundigen van belang dat verdachte nog thuis wonend is, dat hij financieel deels afhankelijk is van zijn ouders, dat hij niet opvallend impulsief of beïnvloedbaar imponeert en dat hij nog is ingebed in het ouderlijk milieu, waarbij sprake is van actieve deelname aan het gezinsleven. Verdachte houdt zich aan de regels en afspraken die binnen het gezin gelden, laat zich sturen en vaart niet volledig zijn eigen koers. De deskundigen beschrijven dat pedagogische sturing en invloed nog goed mogelijk is en ook door verdachte wordt gewenst. De deskundigen achten een pedagogische aanpak wenselijk. Daarnaast lijkt verdachte gebaat bij een groepsgericht leefklimaat. Gelet op al deze factoren zien de deskundigen overtuigende indicaties voor het toepassen van adolescentenstrafrecht.
In het reclasseringsrapport van 11 juni 2020 van [reclassering] is te lezen dat de reclassering in de persoon van verdachte geen zwaarwegende indicaties ziet om af te wijken van het toepassen van het meerderjarigenstrafrecht, nu verdachte (kort gezegd) in algemene zin functioneert zoals dat op basis van zijn leeftijd van hem verwacht mag worden en er geen interventie en/of maatregel nodig die alleen via het adolescentenstrafrecht beschikbaar is. Daarom adviseert de reclassering het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Om de kans op herhaling te beperken adviseert de reclassering verder oplegging van reclasseringstoezicht bij een (deels) voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling bij [behandelinstelling] en een contactverbod met [aangever 1].
Jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde 18 jaar oud. In beginsel wordt ten aanzien van meerderjarige daders het volwassenenstrafrecht toegepast. De rechtbank kan echter op grond van artikel 77c Wetboek van Strafrecht (Sr) het sanctierecht voor jeugdigen toepassen bij een verdachte die ouder is dan 18 jaar en niet ouder is dan 23 jaar, als zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank ziet, anders dan de reclassering en de officier van justitie, in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe passen. De rechtbank zoekt hiertoe aansluiting bij de hiervoor genoemde bevindingen van de deskundigen in het pro Justitia Rapport van 9 juni 2020. Deze bevindingen komen overeen met de indruk die de rechtbank ter terechtzitting zelf van de persoon van verdachte heeft gekregen.
Slotsom
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een (gedeeltelijk voorwaardelijke) jeugddetentie van negen maanden op zijn plaats. De rechtbank acht verplicht contact met de reclassering en oplegging van de geadviseerde bijzondere voorwaarden daarbij noodzakelijk. Deze voorwaarden zal de rechtbank verbinden aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een stevige druk moet voelen niet opnieuw te vervallen in delictgedrag en zich te houden aan de bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal daarom bepalen dat een gedeelte van zes maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en daaraan een proeftijd van langere duur verbinden, namelijk van drie jaren, met de bedoeling verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken en hem te ondersteunen in zijn voornemen zich te houden aan de op te leggen bijzondere voorwaarden. Verder zal de rechtbank aan verdachte ook een taakstraf opleggen, namelijk een werkstraf van 150 uren.