ECLI:NL:RBNHO:2020:8631

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
8681624 VV EXPL 20-124
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming arbeidsovereenkomst voor doorvliegen na pensioen door vliegers van Transavia

In deze zaak hebben zes vliegers, gezamenlijk aangeduid als 'de Vliegers', Transavia Airlines C.V. gedagvaard in een kort geding. De Vliegers vorderen nakoming van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die zij menen te hebben gesloten met Transavia, voor de duur van twee jaar na hun pensioen. De Vliegers stellen dat zij recht hebben op doorvliegen na hun pensioenleeftijd van 58 jaar, zoals vastgelegd in de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) van Transavia. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 september 2020, na een dagvaarding op 7 augustus 2020. De Vliegers hebben aangevoerd dat zij tijdig hun wens om door te vliegen hebben kenbaar gemaakt en dat Transavia hen een aanbod heeft gedaan dat zij hebben geaccepteerd. Transavia betwist echter dat er een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen en beroept zich op de tenzij-clausule in de cao, die stelt dat het aangaan van een contract voor bepaalde tijd kan worden beperkt door zwaarwegende redenen, zoals de coronacrisis. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de Vliegers niet kunnen aantonen dat er vóór hun pensioen daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst is gesloten. De rechter heeft ook geoordeeld dat, zelfs als er een overeenkomst zou zijn, de coronacrisis een onvoorzienbare omstandigheid is die het onaanvaardbaar maakt om nakoming van de overeenkomst te eisen. De vorderingen van de Vliegers zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8681624 VV EXPL 20-124
Uitspraakdatum: 8 oktober 2020
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:

1.[eiser sub 1]wonende te [woonplaats]2. [eiser sub 2]wonende te [woonplaats]3. [eiser sub 3]wonende te [woonplaats]4. [eiser sub 4]wonende te [woonplaats]5. [eiser sub 5]wonende te [woonplaats]6. [eiser sub 6]wonende te [woonplaats]eisers, hierna gezamenlijk te noemen: de Vliegers

gemachtigde: mr. A. Hiebendaal
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.statutair gevestigd en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
verder te noemen: Transavia
gemachtigde: mrs. R.C.M. Andriessen en A.S. Boonstra

1.Het procesverloop

1.1.
De Vliegers hebben Transavia op 7 augustus 2020 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 september 2020. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft Transavia bij brief van 22 september 2020 nog stukken in het geding gebracht. De Vliegers hebben eveneens bij brief van 22 september 2020 producties toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Transavia is een luchtvaartmaatschappij met circa 2.600 werknemers, waarvan 660 vliegers.
2.2.
De Vliegers zijn laatstelijk in de functie van gezagvoerder bij Transavia in dienst geweest op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.3.
De arbeidsvoorwaarden van de Vliegers zijn ondermeer in de Collectieve arbeidsovereenkomst Transavia Vliegers (hierna: de cao) opgenomen.
2.4.
Artikel 5 van de cao luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘Hoofstuk 5 – De dienstbetrekkingArtikel 5.1 – De individuele arbeidsovereenkomstHet aangaan of verlengen van een dienstbetrekking tussen werkgever en werknemer wordt vastgelegd in een individuele arbeidsovereenkomst op de wijze als vermeld in Bijlage 1.Artikel 5.2. – Aanvang, duur en einde van de dienstbetrekking(…)4) De dienstbetrekking neemt een einde op de in de wet geregelde of uit de wet voortvloeiende wijzen van beëindiging en tevens – zonder dat daartoe opzegging is vereist -:
a) op de datum welke in de pensioenregeling voor de betreffende categorie werknemers als verplichte pensioendatum is vastgesteld, tenzij, onder bepaalde voorwaarden, tussen werkgever en de werknemersorganisatie een andere datum is overeengekomen.(…)’
Artikel 5.6 – Contract voor bepaalde tijd voor een gepensioneerde werknemerVliegers hebben het recht om met ingang van 1 juli 2015 aansluitend aan pensionering een contract voor bepaalde tijd aan te gaan met Transavia. Transavia zal dit faciliteren tenzij dit vanwege zwaarwegende redenen in redelijkheid niet van Transavia kan worden verlangd. Het dienstverband wordt aangegaan op basis van een bepaalde tijdcontract van maximaal 2 jaar (tot de leeftijd van 60 jaar), waarbij gemiddeld 50% productie zal worden geleverd tegen € 100.000,= bruto (inclusief 8% vakantiegeld en andere emolumenten) voor gezagvoerders, per jaar geïndexeerd volgens de inflatie compenserende maatregelen voortvloeiend uit de Transavia cao-vliegers, alsmede voor First Officers tegen € 60.000,= bruto (inclusief 8% vakantiegeld en andere emolumenten), per jaar geïndexeerd volgens de inflatie compenserende maatregelen voortvloeiend uit de Transavia cao-vliegers. Hierbij zal geen pensioenpremie worden betaald en hierbij zal op basis van maatwerk, welke in overleg zal plaatsvinden, de vlieger (meer in de productiepiek en (minder) in de dalperiode worden ingezet (met als richtlijn een minimum van 37,5%).
Vliegers die gebruik willen maken van deze mogelijkheid zullen dit minimaal 1 jaar voor pensionering aan Transavia kenbaar maken.
De cao blijft van toepassing op de vlieger zoals bedoeld in dit artikel, doch in ieder geval met uitzondering van: cao bijlagen 2, 11, 13, 18 en 25.
Behoud van senioriteit geldt niet voor vakantie/verlof aanvraag door de vlieger. Tevens geldt dat in geval van overtolligheid eerst reductie van arbeidsplaatsen plaatsvindt bij deze groep doorwerk vliegers op basis van omgekeerde volgorde van de reguliere senioriteitslijst.’
2.5.
Op grond van artikel 1 sub r van het pensioenreglement van Transavia is de pensioenleeftijd voor vliegers 58 jaar.
2.6.
De Vliegers hebben de pensioenleeftijd van 58 jaar op de volgende datum bereikt:
Naam vlieger:
Pensioenleeftijd bereikt op:
[eiser sub 1]
[pensioendatum]
[eiser sub 2]
[pensioendatum]
[eiser sub 4]
[pensioendatum]
[eiser sub 3]
[pensioendatum]
[eiser sub 5]
[pensioendatum]
[eiser sub 6]
[pensioendatum]
2.7.
Bij e-mail van 6 juli 2018 heeft [functionaris 1] , Senior Flight Operations Support Officer bij Transavia, aan de Vliegers het volgende geschreven:
Onderwerp:Gaat u door Doorvliegen
Goedemorgen Collega,
Hoewel het nog toekomst is, leek het mij aardig u te informeren dat u dit vast kunt melden. Dit ondanks het feit dat u feitelijk dit pas minimaal een jaar van te voren kunt doen.Mocht u er uit zijn en in goed overleg met het thuis front dan kunt u uw aanvraag sturen aan het FOS [e-mailadres] .Zet u erbij of u het in week of gewoon het in blokken wilt.’
2.8.
De Vliegers, met uitzondering van [eiser sub 6] en [eiser sub 4] , hebben hierop per e-mail geantwoord dat zij door willen vliegen en van deze regeling gebruik willen maken.
2.9.
Bij e-mail van 1 februari 2019 heeft [functionaris 1] aan [eiser sub 6] ondermeer het volgende geschreven: ‘
Wij hebben samen met LTP de doorvlieg lijst doorgenomen.Gebleken is dat u geen gebruik wilt maken van de optie om door te vliegen na uw pensioen.’
2.10.
Dezelfde dag heeft [eiser sub 6] geantwoord dat bovenstaande bevinding onjuist is en derhalve om een gesprek verzocht over de doorvliegregeling.
2.11.
Op 26 november 2018 heeft [eiser sub 4] het doorvliegformulier in het Sharepointsysteem, dit is het HR-systeem van Transavia, doorgevoerd en daarmee een aanvraag voor het doorvliegen ingediend.
2.12.
De Vliegers hebben als productie een foto van het Sharepointsysteem overgelegd waarop te zien is dat de ‘aanvraag’ voor het doorvliegen omgezet is in ‘afgehandeld’.
2.13.
Binnen Transavia wordt jaarlijks op 1 juli de senioriteitslijst bekend gemaakt. Deze lijst geeft een overzicht van vliegers die op korte termijn met pensioen zullen gaan en hierop wordt ook de ‘nieuwe pensioendatum’ van vliegers weergegeven die na hun 58e jaar nog zullen doorvliegen. De senioriteitslijst wordt door Transavia in overeenstemming met de vakbond VNV opgesteld.
2.14.
De Vliegers hebben als productie de senioriteitslijst van 2019 en 2020 overgelegd, waaruit volgt dat de pensioendatum van de Vliegers met twee jaar is opgeschoven naar de eerste van de maand waarin zij de 60e jarige leeftijd zullen bereiken.
2.15.
Bij e-mail van 19 juli 2019 heeft [planner] , planner van de afdeling Manpower Planning Cockpit bij Transavia, ondermeer het volgende aan de Vliegers geschreven:
‘In september zal de afdeling Manpowerplanning Cockpit de deeltijdweken voor de periode 27 april 2020 t/m 25 april 2021 bepalen voor de vliegers die gedurende die periode gebruik maken van de doorvliegregeling 58+.
Voor de vliegers die slechts een gedeelte van de periode in de 58+ doorvliegregeling vallen zal naar rato het aantal weken ingedeeld worden, zodanig dat gedurende de 2 jaar dat er doorgevlogen wordt totaal 52 weken werken en 52 weken vrij wordt ingedeeld.
De voorkeuren kunnen opgegeven worden door onderstaande gegevens in te vullen.’
2.16.
Vervolgens heeft Transavia bij e-mail van 27 september 2019 het definitieve deeltijdrooster van mei 2020 tot en met april 2021 aan de Vliegers bekend gemaakt.
2.17.
Op 22 april 2020 heeft Transavia de Vliegers uitgenodigd om op 24 april 2020 deel te nemen aan een online vergadering.
2.18.
Tijdens deze online vergadering op 24 april 2020 heeft Transavia de Vliegers medegedeeld dat zij bij het bereiken van de 58-jarige leeftijd met pensioen zullen gaan en dat Transavia met hen geen arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan dan wel zal aangaan wegens de uitbraak van Covid-19 en de hieruit voortvloeiende financiële gevolgen voor Transavia.
2.19.
De Vliegers hebben bij brieven van 29 mei en 11 juni 2020 aan Transavia kenbaar gemaakt dat zij het standpunt van Transavia niet delen dat met hen niet reeds een arbeidsovereenkomst is overeengekomen.
2.20.
Bij brief van 16 juni 2020 heeft Transavia op bovengenoemde brieven gereageerd en schrijft zij hierin ondermeer als volgt:
‘De coronacrisis heeft ons in een zeer rap tempo overvallen. De omvang is groot, maar nog steeds is niet bekend hoe groot. De luchtvaart is, zoals u en uw cliënten weten, buitengewoon zwaar getroffen. Het besluit om de productie geheel stil te leggen is een buitengewoon triest besluit geweest. Dit zijn zeer ongewone en instabiele, onzekere tijden.
Deze situatie heeft Transavia er toe gebracht diverse besluiten te moeten nemen die ons zeer zwaar zijn gevallen. Een van de besluiten is een beroep te doen op de uitzonderingssituatie zoals genoemd in artikel 5.6 van de cao. De (gevolgen van) de crisis zijn zwaarwegende redenen waardoor van Transavia in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij nu het aangaan van een contract voor bepaalde tijd aan een gepensioneerde werknemer faciliteert.
U geeft aan dat er sprake is van een onherroepelijk aanbod in de cao. Dit is echter niet aan de orde. Zoals het artikel aangeeft is het een faciliteit waarvan in beginsel gebruik kan worden gemaakt. In beginsel kan een vlieger, aansluitend aan zijn pensionering, een nieuw contract met Transavia sluiten, tenzij. Het is, gelet op de tekst en het systeem van de cao (zie ook de laatste alinea van het betreffende artikel) evident dat die tenzij moet worden beoordeeld naar het moment van pensionering.
Dat nog geen overeenkomsten zijn gesloten volgt evenzeer uit het feit dat over één van de essentialia daarvan, namelijk de duur (de cao zegt maximaal 2 jaar) nog helemaal niet is gesproken, laat staan dat daarover overeenstemming is bereikt. Bovendien bepaalt de cao dat een arbeidsovereenkomst schriftelijk wordt aangegaan, conform een bij cao afgesproken model, en ook daarvan is bij uw cliënten nog geen sprake. Het aangaan en opstellen van zo’n doorvliegcontract vindt plaats bij het pensioneren, maar in dit geval kan dit van Transavia duidelijk niet worden verlangd.
De termijn van 1 jaar, waarnaar u verwijst, is het moment waarop de vlieger die na pensionering gebruik zou willen gaan maken van de faciliteit dit moet aangeven. De cao gebruikt hier bewust geen verbintenisrechtelijk termen en deze melding heeft enkel een praktisch achtergrond. Immers, als Transavia in haar voorlopige planning geen rekening zou houden met het aanblijven van de betreffende vliegers, dan zou de mogelijkheid van doorwerken überhaupt niet kunnen worden geboden. Die planningen zijn intussen – zo is u bekend – de prullenbak in en de suggestie dat dit op korte termijn allemaal wel voorbij zal zijn is ongefundeerd.’
2.21.
Transavia heeft hierna aan de Vliegers schriftelijk bevestigd dat hun arbeidsovereenkomst per datum pensioenleeftijd is geëindigd.
2.22.
Op 29 juni 2020 heeft tussen [functionaris 2] , Hoofd Vliegdienst bij Transavia, en de Vliegers een gesprek plaatsgevonden. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.

3.De vordering

3.1.
De Vliegers vorderen dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Transavia veroordeelt tot:
1. nakoming van de tussen de Vliegers en Transavia overeengekomen arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd voor de duur van twee jaar, tegen de tussen partijen overeengekomen arbeidsvoorwaarden evenals tewerkstelling en toelating tot de vliegwerkzaamheden in volle omvang op basis van het reeds vastgestelde dienstrooster, zulks op straffe van een direct opeisbare dwangsom ter grootte van € 10.000,-, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, per dag dat Transavia weigert aan deze veroordeling te voldoen;
2. betaling binnen twee weken na betekening van het in dit geding te wijzen vonnis, dan wel met ingang van een andere door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen datum van een voorschot aan de heer [eiser sub 3] op het vanaf [pensioendatum] ten onrechte onbetaalde volledige salaris, inclusief emolumenten, evenals de wettelijke verhoging, vermeerderd met de wettelijke rente;
3. betaling binnen twee weken na betekening van het in dit geding te wijzen vonnis, dan wel met ingang van een andere door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen datum van een voorschot aan de heer [eiser sub 1] op het vanaf [pensioendatum] ten onrechte onbetaalde volledige salaris, inclusief emolumenten, evenals de wettelijke verhoging, vermeerderd met de wettelijke rente;
4. betaling binnen twee weken na betekening van het in dit geding te wijzen vonnis, dan wel met ingang van een andere door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen datum van een voorschot aan de heer [eiser sub 6] op het vanaf [pensioendatum] ten onrechte onbetaalde volledige salaris, inclusief emolumenten, evenals de wettelijke verhoging, vermeerderd met de wettelijke rente;
5. betaling binnen twee weken na betekening van het in dit geding te wijzen vonnis, dan wel met ingang van een andere door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen datum van een voorschot aan de heer [eiser sub 4] op het vanaf [pensioendatum] verschuldigde dan wel onbetaalde volledige salaris, inclusief emolumenten, evenals de wettelijke verhoging, vermeerderd met de wettelijke rente;
6. betaling binnen twee weken na betekening van het in dit geding te wijzen vonnis, dan wel met ingang van een andere door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen datum van een voorschot aan de heer [eiser sub 2] en mevrouw [eiser sub 5] op het vanaf [pensioendatum] verschuldigde dan wel onbetaalde volledige salaris, inclusief emolumenten, evenals de wettelijke verhoging, vermeerderd met de wettelijke rente;
7. betaling van de kosten van deze procedure, zulks met bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van het in onderhavige kort geding procedure te wijzen vonnis;
8. betaling van de nakosten conform het liquidatietarief begroot op € 157,- dan wel, in geval van betekening € 239.
3.2.
De Vliegers leggen aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat tussen hen en Transavia een arbeidsovereenkomst voor de duur van twee jaar is overeengekomen. Voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst gelden in beginsel de algemene regels van het overeenkomstenrecht, zodat in het onderhavige geval het uitgangspunt van ‘aanbod’ en ‘aanvaarding’ geldt. De volgende omstandigheden zijn hierbij van belang: (1) uit artikel 5.6 van de cao volgt dat vliegers het
rechthebben om aansluitend aan pensionering een contract voor bepaalde tijd met Transavia aan te gaan. Dit recht geldt op zichzelf bezien als een aanbod tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst. Een explicieter aanbod is bovendien aan de Vliegers gedaan bij e-mail weergegeven hiervoor onder rechtsoverweging 2.7., (2) de Vliegers hebben dit aanbod geaccepteerd door een e-mail te sturen dan wel de aanvraag door te voeren in het Sharepointsysteem. Dat Transavia hiermee akkoord is gegaan, blijkt uit het feit dat de Vliegers een e-mail hebben ontvangen met als onderwerp ‘Contract na pensioen (doorvliegen)’ en dat daarna de status in het Sharepointsysteem door Transavia werd omgezet in ‘afgehandeld’, (3) op de Senioriteitslijst van 2019 en 2020 is de ‘nieuwe pensioendatum’ van de Vliegers opgeschoven met twee jaar, (4) de e-mails onder r.o. 2.15 en 2.16 geven weer dat Transavia al uitvoering aan de arbeidsovereenkomst heeft gegeven.
3.3.
Bovendien bestond tussen partijen overeenstemming over de essentialia van de arbeidsovereenkomst. De voorwaarden waaronder de Vliegers zouden doorvliegen zijn in artikel 5.6 van de cao opgenomen, namelijk dat het dienstverband wordt aangegaan op basis van een bepaalde tijdcontract van maximaal twee jaar, waarbij gemiddeld 50% productie zal worden geleverd tegen een salaris van € 100.000 bruto. De Vliegers hebben uit de gedragingen en uitlatingen van Transavia afgeleid dan hun arbeidsovereenkomst voor de duur van twee jaar is aangegaan, namelijk: (1) op de Senioriteitslijst van 2019 en 2020 is de ‘nieuwe pensioendatum’ opgeschoven met twee jaar, (2) in de e-mail onder r.o. 2.15. wordt gesproken over ‘2 jaar dat er doorgevlogen wordt’, (3) in de modelarbeidsovereenkomst uit bijlage 1 van de cao wordt uitgegaan van een periode van 24 maanden en (4) in de praktijk is door Transavia altijd aan doorvliegers een arbeidsovereenkomst voor de duur van twee jaar aangeboden.
3.4.
Tevens leidt het feit dat partijen (nog) geen formeel contract hadden ondertekend nog niet tot de conclusie dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Het bestaan van een schriftelijke arbeidsovereenkomst is immers geen constitutief vereiste om het bestaan van een arbeidsovereenkomst aan te nemen. Op grond van artikel 5.1 van de cao bestaat slechts voor Transavia de verplichting om de arbeidsovereenkomsten die al zijn aangegaan nog schriftelijk vast te leggen in het daarvoor bestemde model. Uit de cao-bepaling valt niet op te maken dat het aangaan van een arbeidsovereenkomst alleen schriftelijk kan geschieden. Ook gaat Transavia in de praktijk wisselend om met het schriftelijkheidsvereiste voorvloeiende uit artikel 5.1 van de cao. Zo zijn er doorvliegers die nooit een schriftelijke arbeidsovereenkomst met Transavia hebben ondertekend en doorvliegers die pas de schriftelijke arbeidsovereenkomst toegestuurd hebben gekregen nadat zij al bezig waren met doorvliegen.
3.5.
Tot slot stelt Transavia zich ten onrechte op het standpunt dat zij in de huidige situatie waarin zij als gevolg van de coronacrisis verkeert jegens de Vliegers een beroep mag doen op de tenzij-clausule voortvloeiende uit artikel 5.6 van de cao. Het beroep van Transavia slaagt niet, nu de tenzij-clausule uitsluitend relevant is op het moment van het faciliteren van het sluiten van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na de pensioendatum. Destijds in 2018 en 2019 is de tenzij-clausule bij de Vliegers niet ingeroepen. Na het sluiten van de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd/doorvliegovereenkomsten kan geen beroep meer op de tenzij-clausule worden gedaan.

4.Het verweer

4.1.
Transavia betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat het recht op doorvliegen na de pensioendatum in artikel 5.6 van de cao beperkt wordt door de tenzij-clausule. In de onderhavige situatie heeft Transavia een beroep op de tenzij-clausule mogen doen, nu zij door de gevolgen van Covid-19 en de daardoor ingetreden crisis zwaarwegende reden heeft waardoor van Transavia in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan een gepensioneerde werknemer faciliteert.
4.2.
Allereerst stelt Transavia zich op het standpunt dat zij geen onherroepelijk aanbod tot het doorvliegen aan de Vliegers heeft gedaan. De aangehaalde e-mail onder r.o. 2.7. is geen aanbod zijdens Transavia, maar hierin wordt aandacht gevraagd voor de doorvliegregeling en wordt expliciet gemeld dat ‘de aanvraag’ kan worden teruggestuurd. Daarnaast zijn de door de Vliegers overgelegde e-mails afkomstig van de afdeling planning en flight operations support binnen Transavia. Deze medewerkers zijn niet aangewezen laat staan bevoegd tot het aangaan van arbeidsovereenkomsten en deze indruk is ook niet gewekt. Binnen het leerstuk schijn van vertegenwoordiging is van belang dat de seniorenvliegers wisten of redelijkerwijs hadden moeten weten dat alle arbeidsovereenkomsten met vliegers door de directie worden ondertekend.
4.3.
Daarbij dient de tenzij-clausule blijkens artikel 5.6 van de cao te worden beoordeeld op het moment dat de vlieger de pensioenleeftijd bereikt, aangezien het recht op doorvliegen ook pas op dit moment ontstaat. De stelling van de Vliegers dat de beoordeling van de tenzij-clausule al eerder dient te geschieden, wordt door Transavia niet gevolgd. Immers, het is onmogelijk om jaren vooraf al te kunnen beoordelen of doorvliegen werkelijk van Transavia kan worden gevergd. Ook het bestaan van de tenzij-clausule ondersteunt het feit dat vliegers niet het recht hebben om een doorvliegcontract een jaar of eerder voor de pensioenleeftijd te sluiten. Wel dienen vliegers conform artikel 5.6 van de cao minimaal 1 jaar vóór hun pensionering aan Transavia kenbaar te maken of zij willen doorvliegen. Het vroegtijdig kenbaar maken van de interesse in doorvliegen is noodzakelijk om de planning rond te krijgen. Met het kenbaar maken van de wens om door te vliegen is echter nog geen arbeidsovereenkomst gesloten.
4.4.
Bovendien is duidelijk dat op grond van artikel 5.1 van de cao bij het aangaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst ook daadwerkelijk een schriftelijk contract moet worden opgemaakt. De cao biedt zelfs voor het ‘doorvliegcontract’ een specifiek model. Dit is dwingend opgenomen in de cao en vloeit ook voort uit de praktijk bij Transavia. Transavia betwist nadrukkelijk de stelling dat zij een wisselend beleid voert ten aanzien van het op schrift stellen van de arbeidsovereenkomst met doorvliegers. Door de Vliegers is slechts één voorbeeld overgelegd waarbij een doorvlieger geen nieuwe schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft ontvangen. Het ging in dat specifieke geval echter om een administratieve omissie.
4.5.
Al met al is Transavia niet met de Vliegers een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan en is zij hiertoe ook niet verplicht wegens zwaarwegende redenen. Indien het geval zich voordoet dat de voorzieningenrechter toch van oordeel is dat Transavia met de Vliegers een doorvliegovereenkomst voor de duur van twee jaar dient aan te gaan of reeds is aangegaan, doet Transavia een beroep op de aanvullende en beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid op grond van artikel 6:248 BW danwel artikel 6:258 BW. De vorderingen van de Vliegers dienen afgewezen te worden.

5.De beoordeling

5.1.
De onderhavige vorderingen kunnen alleen in kort geding worden toegewezen als de Vliegers daarbij een spoedeisend belang hebben. Dat is het geval, nu het hier onder meer gaat om loonvorderingen.
5.2.
Verder is voor toewijzing van vorderingen als de onderhavige in dit kort geding vereist dat de feiten en omstandigheden die daaraan ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat de vorderingen in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
Voor de beantwoording van de vraag of de Vliegers reeds een doorvliegovereenkomst met Transavia zijn overeengekomen (en daarmee ook recht hebben op loon), dient vooreerst gekeken te worden naar artikel 5.1 in samenhang met artikel 5.6 van de cao.
5.4.
Voorts is hier van belang dat volgens vaste rechtspraak voor de uitleg van een cao de zogeheten cao-norm geldt (zie: HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687). Deze norm houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar (juist) op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Daarbij moet (immers) bedacht worden dat werknemers zoals de Vliegers niet betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de cao en dus geen invloed hebben kunnen uitoefenen op de inhoud of formulering van de daarin opgenomen bepalingen. Voor hen is de bedoeling van de wel bij die totstandkoming betrokken partijen dan ook slechts kenbaar uit de in de cao opgenomen bepalingen en de daarbij eventueel bijbehorende schriftelijke toelichting. De bestaansgrond van de cao-norm is volgens voormeld arrest (dan ook) gelegen in de bescherming van derden (zoals de Vliegers) tegen een uitleg van een bepaling in een (collectieve arbeids)overeenkomst waarbij betekenis wordt toegekend aan de voor hen niet kenbare partijbedoeling en in de noodzaak van een eenvormige uitleg voor alle door die overeenkomst gebonden partijen.
5.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de cao op een zodanige wijze is opgebouwd dat voor het aangaan van een arbeidsovereenkomst een schriftelijke vastlegging van de overeenkomst is vereist (artikel 5.1). Dit uitgangspunt brengt mee dat artikel 5.6 cao aldus dient te worden verstaan dat doorvliegovereenkomsten als de onderhavige niet eerder tot stand kunnen komen dan op het moment dat de lopende arbeidsovereenkomst is geëindigd en dat (tot) op dat moment toepassing kan worden gegeven aan de tenzij-clausule.
5.6.
Dit betekent dat alle feiten en gedragingen die de Vliegers hebben aangevoerd geen andere betekenis kan worden toegedacht dan dat zij onderdeel vormen van de voorbereiding op de beoogde uitvoering van doorvliegovereenkomsten die nog moesten worden aangegaan. Deze feiten en gedragingen vormen echter geen indicatie dat tussen de Vliegers en Transavia reeds vóór de datum van hun pensionering daadwerkelijk doorvliegovereenkomsten tot stand zijn gekomen. De enkele omstandigheid dat Transavia in het verleden mogelijk één of meerdere malen van voornoemd uitgangspunt heeft afgeweken (en eerst een schriftelijke doorvliegovereenkomst aan de vlieger in kwestie heeft gepresenteerd nadat het doorvliegen reeds een aanvang had genomen) maakt dit niet anders.
5.7.
Bij deze stand van zaken kan derhalve niet worden gezegd dat de bodemrechter waarschijnlijk tot het oordeel zal komen dat de Vliegers ruim vóór de datum van hun pensionering wél een doorvliegovereenkomst met Transavia zijn aangegaan en dat Transavia thans geen beroep meer toekomt op de tenzij-clausule.
5.8.
Voor het geval veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat tussen de Vliegers en Transavia wél doorvliegovereenkomsten tot stand zijn gekomen, wordt hier nog ten overvloede geoordeeld dat het intreden van de Corona-crisis vanaf maart 2020 meebrengt dat sprake is van zodanig onvoorzienbare omstandigheden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn wanneer de Vliegers nakoming van die overeenkomsten – zoals door hen gevorderd - zouden mogen verwachten. Ter zitting heeft Transavia voldoende aannemelijk gemaakt, mede aan de hand van de door haar overgelegde producties, dat de luchtvaartwereld en dus ook Transavia zelf op dit moment in ernstige mate in haar bedrijfsvoering wordt bedreigd. Hierbij heeft Transavia erop gewezen dat zij momenteel doende is om in de volle breedte van de onderneming op kosten van werknemers te bezuinigen; de Vliegers zijn derhalve niet de enige groep die door bezuinigingsmaatregelen van Transavia worden getroffen.
5.9.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevraagde voorzieningen dienen te worden geweigerd.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de Vliegers, omdat zij in het ongelijk worden gesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt de Vliegers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Transavia worden vastgesteld op een bedrag van € 480,- aan salaris van haar gemachtigde;
6.3.
verklaart vorenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter