Op 5 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, vertegenwoordigd door mr. P.R. Botman, beroep had ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder. Eiser had op 19 mei 2020 een verzoek om informatie ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), maar het college had niet tijdig op dit verzoek beslist. Eiser heeft op 10 september 2020 beroep ingesteld omdat de beslistermijn was verstreken. De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, waardoor beroep openstaat. Eiser had verweerder op 13 juli 2020 in gebreke gesteld, waarna de termijn van twee weken was verstreken. De rechtbank constateerde dat verweerder op 1 oktober 2020 alsnog een beslissing had genomen, maar dat dit niet meer relevant was voor de ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat er geen recht op een dwangsom bestond en eiser geen belang meer had bij de procedure. Echter, de rechtbank oordeelde dat verweerder wel in de proceskosten moest worden veroordeeld, aangezien de beslissing pas na het indienen van het beroep was genomen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 178,- en de proceskosten van € 262,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot verzet.