ECLI:NL:RBNHO:2020:8815

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
HAA 20/4776
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op Wob-verzoek, proceskostenveroordeling en vergoeding griffierecht

Op 5 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, vertegenwoordigd door mr. P.R. Botman, beroep had ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder. Eiser had op 19 mei 2020 een verzoek om informatie ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), maar het college had niet tijdig op dit verzoek beslist. Eiser heeft op 10 september 2020 beroep ingesteld omdat de beslistermijn was verstreken. De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, waardoor beroep openstaat. Eiser had verweerder op 13 juli 2020 in gebreke gesteld, waarna de termijn van twee weken was verstreken. De rechtbank constateerde dat verweerder op 1 oktober 2020 alsnog een beslissing had genomen, maar dat dit niet meer relevant was voor de ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat er geen recht op een dwangsom bestond en eiser geen belang meer had bij de procedure. Echter, de rechtbank oordeelde dat verweerder wel in de proceskosten moest worden veroordeeld, aangezien de beslissing pas na het indienen van het beroep was genomen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 178,- en de proceskosten van € 262,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot verzet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/4776

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.R. Botman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 10 september 2020 bij de rechtbank beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van 19 mei 2020.
Verweerder heeft op 1 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij brief van 16 oktober 2020 op het verweerschrift gereageerd.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wob beslist het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
5. Eiser heeft op 19 mei 2020 een verzoek ingediend. Gelet op het voorgaande had verweerder uiterlijk op 17 juni 2020 op het verzoek moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser verweerder bij brief van 13 juli 2020 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels op 1 oktober 2020 een schriftelijke beslissing heeft genomen op het verzoek van eiser.
7. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoetkomt.
8. Eiser heeft bij brief van 16 oktober 2020 verzocht om de verbeurde dwangsommen vast te stellen, verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
9. Per 1 oktober 2016 is de Wob gewijzigd. Met ingang van die datum is paragraaf 4.1.3.2 van de Awb niet langer van toepassing op de Wob en wordt dus geen dwangsom meer verbeurd bij het niet tijdig beslissen op grond van deze wet.
10. Omdat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen en er geen recht bestaat op een dwangsom, heeft eiser geen belang meer bij een procedure over het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Het beroep van eiser is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
11. De rechtbank ziet wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Verweerder heeft immers pas beslist nadat eiser (terecht) beroep had ingesteld bij de rechtbank.
12. De rechtbank bepaalt dat verweerder daarom aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2020.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.