ECLI:NL:RBNHO:2020:9050
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenvergoeding en immateriële schadevergoeding in belastingzaak met overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde M. Collij, in beroep gegaan tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, inzake de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015. De rechtbank heeft op 8 september 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortkwam uit een bezwaar dat eiser had ingediend tegen de eerder opgelegde aanslag. De inspecteur had de aanslag in 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 26.987, maar had deze in 2019 verminderd tot € 25.140 na gedeeltelijke toewijzing van het bezwaar van eiser. Eiser stelde dat de proceskostenvergoeding in bezwaar en beroep op basis van een wegingsfactor van 1,5 moest worden vastgesteld, terwijl de inspecteur een wegingsfactor van 1 voorstelde. De rechtbank oordeelde dat de zaak niet van een grotere complexiteit of belang was dan gemiddeld, en bevestigde de wegingsfactor van 1.
Daarnaast heeft eiser een verzoek ingediend voor vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, aangezien er meer dan twee jaar verstreken was tussen de ontvangst van het bezwaarschrift en de uitspraak. Echter, de rechtbank concludeerde dat de spanning en frustratie van eiser niet voldoende waren onderbouwd om recht te hebben op immateriële schadevergoeding. De rechtbank heeft de proceskosten in beroep vastgesteld op € 1.050 en het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.