Overwegingen
1. Op 26 augustus 2016 heeft verweerder een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling van eiseres ontvangen. Bij besluit van 7 oktober 2016 heeft verweerder in verband met de terugvordering van kinderopvangtoeslag over de berekeningsjaren 2013 en 2014 en de kindertoeslag/kindgebonden budget over de berekeningsjaren 2014 en 2015, uitstel van betaling verleend aan eiseres. Tevens is een betalingsregeling vastgesteld, inhoudende dat eiseres gedurende 24 maanden € 268 per maand dient terug te betalen. Eiseres heeft op 26 oktober 2016, ontvangen door verweerder op 28 oktober 2016, bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Verweerder heeft op 23 november 2016 een beslissing op bezwaar genomen en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
2. Op 2 februari 2017 heeft verweerder wederom een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling van eiseres ontvangen. Bij besluit van 20 februari 2017 heeft verweerder in verband met de terugvordering van de onder 1 genoemde toeslagen, uitstel van betaling verleend aan eiseres en een betalingsregeling vastgesteld, inhoudende dat zij gedurende 24 maanden € 258 per maand dient terug te betalen.
3. Op 29 maart 2017 heeft verweerder opnieuw een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling van eiseres ontvangen. Bij besluit van 10 april 2017 heeft verweerder in verband met de terugvordering van de onder 1 genoemde toeslagen, uitstel van betaling verleend aan eiseres en een betalingsregeling vastgesteld, inhoudende dat zij gedurende 24 maanden € 258 per maand dient terug te betalen.
4. Op 28 april 2017 heeft verweerder wederom een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling van eiseres ontvangen. Bij besluit van 11 mei 2017 heeft verweerder in verband met de terugvordering van de onder 1 genoemde toeslagen, het verzoek van eiseres om uitstel van betaling niet in behandeling genomen, omdat eiseres reeds op 10 april 2017 een persoonlijke betalingsregeling heeft ontvangen. Eiseres heeft op 19 mei 2017, ontvangen door verweerder op 22 mei 2017, bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Verweerder heeft op 8 juli 2017 een beslissing op bezwaar genomen en het bezwaar kennelijk gegrond verklaard. Daarbij is besloten dat de betalingsregeling per augustus 2017 in zal gaan.
5. Op 29 augustus 2017 heeft verweerder een reactie op de beslissing op bezwaar van eiseres ontvangen. Verweerder heeft niet gereageerd op de reactie van eiseres.
6. Op 29 november 2017 heeft verweerder opnieuw een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling van eiseres ontvangen. Bij besluit van 20 maart 2018 heeft verweerder in verband met de terugvordering van de onder 1 genoemde toeslagen, uitstel van betaling verleend aan eiseres en een betalingsregeling vastgesteld, inhoudende dat zij gedurende 24 maanden € 219 per maand dient terug te betalen.
7. Op 28 februari 2018 heeft verweerder nogmaals een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling van eiseres ontvangen. Bij besluit van 20 maart 2018 heeft verweerder in verband met de terugvordering van de onder 1 genoemde toeslagen, uitstel van betaling verleend aan eiseres en een betalingsregeling vastgesteld, inhoudende dat zij gedurende 24 maanden € 219 per maand dient terug te betalen.
8. Op 26 april 2018 heeft verweerder wederom een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling van eiseres ontvangen. Bij besluit van 16 mei 2018 heeft verweerder in verband met de terugvordering van de onder 1 genoemde toeslagen, uitstel van betaling verleend aan eiseres en een betalingsregeling vastgesteld, inhoudende dat zij gedurende 24 maanden € 219 per maand dient terug te betalen. Eiseres heeft op 26 juli 2018, ontvangen door verweerder op 3 juli 2018, bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Verweerder heeft op 6 augustus 2018 een beslissing op bezwaar genomen en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
9. Op 30 augustus 2018 heeft verweerder opnieuw een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling van eiseres ontvangen. Bij besluit van 18 oktober 2018 heeft verweerder in verband met de terugvordering van de onder 1 genoemde toeslagen, het verzoek van eiseres om uitstel van betaling niet in behandeling genomen, omdat eiseres reeds op 6 augustus 2018 een persoonlijke betalingsregeling heeft ontvangen.
10. Op 5 november 2018 heeft verweerder nogmaals een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling van eiseres ontvangen. Bij besluit van 15 januari 2019 heeft verweerder in verband met de terugvordering van de onder 1 genoemde toeslagen, het verzoek van eiseres om uitstel van betaling niet in behandeling genomen, omdat eiseres reeds op 6 augustus 2018 een persoonlijke betalingsregeling heeft ontvangen. Verweerder heeft op 31 januari 2019 een bezwaarschrift van eiseres ontvangen betreffende dit besluit. Verweerder heeft op 30 juli 2019 een beslissing op bezwaar genomen en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
11. Op 17 september 2019 heeft verweerder wederom een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling van eiseres ontvangen.
12. Eiseres heeft op 7 oktober 2019, ontvangen door verweerder op 10 oktober 2019, bezwaar gemaakt tegen het besluit, met kenmerk [#] . Dit kenmerk komt overeen met het kenmerk van de beslissing op bezwaar met dagtekening 30 juli 2019.
13. Bij besluit van 30 oktober 2019 heeft verweerder in verband met de terugvordering van de onder 1 genoemde toeslagen, het verzoek van eiseres, ontvangen door verweerder op 17 september 2019, om uitstel van betaling, niet in behandeling genomen, omdat eiseres reeds beroep heeft aangetekend.
14. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 1 november 2019 eiseres bericht dat het bezwaarschrift van eiseres van 7 oktober 2019 aangemerkt wordt als een beroepschrift en doorgezonden zal worden naar de rechtbank. Het bezwaarschrift van eiseres is bij brief met dagtekening 1 november 2019 door verweerder doorgezonden naar de rechtbank.
Geschil15. In geschil is of eiseres tijdig beroep heeft aangetekend tegen de beslissing op bezwaar met dagtekening 30 juli 2019. Tevens is in geschil of verweerder het verzoek om een persoonlijke betalingsregeling terecht heeft afgewezen.
16. Eiseres stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar financiële situatie bij de vaststelling van de persoonlijke betalingsregeling.
17. Verweerder stelt dat eiseres niet tijdig in beroep is gekomen en hierdoor het beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair stelt verweerder dat voldoende rekening is gehouden met de financiële situatie van eiseres en dat er zich geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan, waardoor geen ander besluit ten aanzien van de persoonlijke betalingsregeling genomen hoefde te worden.
18. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Niet-ontvankelijkheid
19. Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het eind van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:15 van de Awb is het tijdstip voor indiening bij het onbevoegde orgaan doorslaggevend voor de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend.
20. Indien een beroepschrift te laat is ingediend, moet de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
21. De termijn voor het instellen van beroep tegen de beslissing op bezwaar van 30 juli 2019, is geëindigd op 11 september 2019. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift van eiseres is ontvangen op 10 oktober 2019 door verweerder. Verweerder heeft het beroepschrift van eiseres op 1 november 2019 doorgezonden naar de rechtbank, aldaar is het ontvangen op 5 november 2019. Nu het beroepschrift buiten de termijn is ontvangen, namelijk op 10 oktober 2019, is het beroep dan ook te laat ingediend.
22. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij, alvorens het beroepschrift op 7 oktober 2019 naar verweerder te hebben gestuurd, dit al eerder aan de rechtbank heeft verstuurd. Enkel het beroepschrift, ontvangen door verweerder op 10 oktober 2019 en doorgestuurd naar de rechtbank, is door de rechtbank ontvangen. Eiseres heeft geen bewijs overgelegd dat zij al eerder het beroepschrift naar de rechtbank heeft verstuurd. Derhalve is enkel de blote stelling van eiseres dat zij al eerder een beroepschrift aan de rechtbank heeft verstuurd onvoldoende om dit aannemelijk te achten. Naar het oordeel van de rechtbank dient het beroep van eiseres dan ook niet-ontvankelijk verklaard te worden.
23. Zoals ter zitting besproken kan de rechtbank bij niet-ontvankelijkverklaring niet inhoudelijk ingaan op de gronden die eiseres heeft aangevoerd. Gelet hierop en de persoonlijke situatie van eiseres zijn ter zitting nadere afspraken tot stand gekomen tussen eiseres en verweerder. Afgesproken is dat eiseres een nieuw verzoek, inclusief de daarbij benodigde toelichting en documenten, zal indienen bij verweerder. Verweerder zal naar aanleiding daarvan de persoonlijke situatie van eiseres nogmaals beoordelen en bekijken of eiseres recht heeft op een (andere) persoonlijke betalingsregeling. Totdat verweerder op dit nieuwe verzoek een beslissing heeft genomen, zal uitstel van betaling aan eiseres worden verleend.
24. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.