In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst over de toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) voor het jaar 2017. Eiser heeft een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij de IACK niet is toegekend. Eiser stelt dat hij recht heeft op de IACK omdat hij de zorg voor zijn dochter, geboren op [geboortedatum], gelijkelijk verdeelt met zijn ex-partner. De dochter is echter het gehele jaar 2017 ingeschreven op het adres van de moeder, wat complicaties met zich meebrengt voor de toekenning van de IACK.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de inschrijvingseis, die vereist dat een kind jonger dan twaalf jaar ten minste zes maanden op hetzelfde adres staat ingeschreven als de belastingplichtige. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de zorg voor de dochter gelijkelijk is verdeeld, aangezien zij in de 70 dagen dat zij bij eiser verblijft, slechts 24 dagen bij hem doorbrengt. De rechtbank heeft ook overwogen dat de Hoge Raad in eerdere arresten heeft geoordeeld dat de zorg voor kinderen gelijkelijk verdeeld moet zijn om in aanmerking te komen voor de IACK. Eiser heeft geen ouderschapsplan of ondertekende omgangsregeling overgelegd, wat zijn bewijsvoering verder bemoeilijkt.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat hij niet aan de voorwaarden voor de IACK voldoet. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.