ECLI:NL:RBNHO:2020:9289
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de terugvordering van AOW-toeslag in verband met wijziging van inkomen partner
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en een eiser die bezwaar maakte tegen de beëindiging van zijn AOW-partnertoeslag. De SVB had op 15 maart 2019 besloten de toeslag te beëindigen omdat het inkomen van de partner van eiser te hoog was. Daarnaast werd er een bedrag van € 4.352,70 teruggevorderd wegens teveel betaalde toeslag over de periode van december 2015 tot en met februari 2019. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds februari 2010 een AOW-pensioen ontving en dat zijn AOW-pensioen in 2013 is herzien na samenwoning. De SVB heeft in het bestreden besluit gesteld dat eiser geen recht meer had op AOW-toeslag omdat zijn partner sinds december 2015 een uitkering van het UWV ontving. Eiser voerde aan dat hij ten onrechte een groot bedrag moest terugbetalen, omdat de SVB al op de hoogte was van de inkomensgegevens van zijn partner.
De rechtbank overwoog dat op grond van de AOW het inkomen van de partner in mindering moet worden gebracht op de partnertoeslag. De rechtbank oordeelde dat de SVB terecht de uitkeringen van de partner als overig inkomen heeft aangemerkt en dat eiser de wijzigingen in het inkomen van zijn partner had moeten doorgeven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.