3.3.1Vrijspraak feit 1 primair en feit 2 primair
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en onder 2 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken blijkt dat verdachte, zoals hij ook zelf erkent, op 29 oktober 2018 (feit 2) en op 12 november 2018 (feit 1), in het kader van een chakra 4 behandeling, als alternatief genezer in de gezondheidszorg, bij beide aangeefsters massageolie op hun borsten en tepels heeft aangebracht en vervolgens zijn handen over/op hun borsten heeft geplaatst. Onder 3.3.2 zal worden overwogen dat deze handelingen als ontuchtige handelingen in de zin van de wet moeten worden aangemerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de stukken echter geen steun voor de (overigens ook niet nader toegelichte) conclusie van de officier van justitie dat daarbij telkens sprake is geweest van opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) om aangeefsters te dwingen die handelingen tegen hun wil te ondergaan. Uit de stukken blijkt niet dat verdachte willens en wetens onverhoeds die handelingen heeft uitgevoerd om te voorkomen dat aangeefsters zich tegen die handelingen zouden kunnen verzetten. Evenmin is gebleken dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij, door onverhoeds die handelingen te verrichten, aangeefsters heeft gedwongen die handelingen tegen hun wil te ondergaan.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte op (kort gezegd) dwang, als vereist voor bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde (feitelijke aanranding van de eerbaarheid).
3.3.2Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair heeft begaan. De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.3Nadere bewijsoverweging feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair
Zoals hiervoor is weergegeven, heeft verdachte, als alternatief genezer werkzaam in de gezondheidzorg, bij beide aangeefsters massageolie op hun borsten en tepels aangebracht en vervolgens zijn handen over/op hun borsten geplaatst.
De vraag is of verdachte daarmee ontuchtige handelingen heeft verricht met aangeefsters, die zich als cliënt aan zijn zorg hadden toevertrouwd, als bedoeld in artikel 249 lid 2 onder 3 van het Wetboek van strafrecht (Sr). De rechtbank is van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord en overweegt daartoe het volgende.
De verweten gedragingen (het insmeren van de borsten van aangeefsters met olie en het plaatsen van de handen over/op hun borsten) zijn onder de gegeven omstandigheden in strijd met de sociaal-ethische norm ten aanzien van (on)zedelijk gedrag. Of daarbij sprake is van een seksuele connotatie aan de zijde van verdachte en/of aangeefsters is daarbij niet van doorslaggevende betekenis.
Van wezenlijk belang hierbij is dat op grond van de verklaringen van verdachte en beide aangeefsters vast staat, dat geen van beide aangeefsters heeft beseft dat die gedragingen onderdeel zouden uitmaken van de behandeling, laat staan dat zij daarvoor uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven. Voorts heeft verdachte verklaard dat zijn chakra 4 behandeling uniek is en dat hij geen andere alternatieve genezer kent die een chakra 4 behandeling op deze wijze uitvoert.
Voor het bewijs dat verdachte zich daardoor schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht als bedoeld in artikel 249 lid 2 sub 3 Sr is vereist dat verdachte de ontuchtige handelingen opzettelijk heeft verricht. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft, het zij herhaald, verklaard dat zijn chakra 4 behandeling, zoals hij die bij aangeefsters heeft verricht, uniek is. Hem is geen andere alternatieve genezer bekend die in het kader van een dergelijke behandeling olie druppelt tussen en op de beide borsten en tepels van de cliënt en vervolgens zijn handen over/op de borsten legt.
Verdachte heeft aangeefsters echter niet voorafgaand aan de behandeling geïnformeerd over deze specifieke handelingen. Ter terechtzitting heeft hij daarover aanvullend verklaard dat hij het frustrerend vond om telkens weer aan leken zijn behandelmethode uit te moeten leggen.
Beide aangeefsters hebben voorafgaand aan de gewraakte handelingen signalen afgegeven dat zij zich niet prettig voelden bij het ontbloten van hun borsten, althans dat zij hier vragen bij plaatsten. Wat betreft feit 1 is dat uitdrukkelijk besproken tussen verdachte en aangever [aangeefster 1] . Wat betreft feit 2 blijken die signalen uit de omstandigheid dat verdachte meerdere keren heeft gezegd dat aangever [aangeefster 2] haar BH lager moest doen en zij haar borsten dus verder moest ontbloten dan zij telkens deed na zijn voorafgaande verzoek. Gelet op deze omstandigheden moet verdachte hebben beseft dat aangeefsters zich niet prettig voelden bij het ontbloten van hun borsten en dat zij daar moeite mee hadden.
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er een aanmerkelijke kans bestond dat verdachte, door zijn (unieke en niet vooraf met aangeefsters besproken/doorgenomen) chakra 4 behandeling te verrichten, ontucht met aangeefsters zou plegen. Aangenomen mag worden dat verdachte, als weldenkend mens, van die kans wetenschap heeft gehad.
Door vervolgens, ondanks alle hiervoor genoemde omstandigheden/signalen, niettemin over te gaan tot het verrichten van die behandeling heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij met zijn handelingen ontucht zou plegen. Verdachte heeft – in de wil zijn behandeling af te ronden – die kans op de koop toegenomen.
Dat leidt tot de conclusie dat bij het verrichten van de ontuchtige handelingen, bij verdachte sprake is geweest van opzet, in voorwaardelijke zin.
De feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair zijn hiermee bewezen.