ECLI:NL:RBNHO:2020:9416

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
15/075380-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen door alternatief genezer met cliënten in gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als alternatief genezer werkzaam was. De verdachte is beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met twee cliënten, aangeduid als aangeefster 1 en aangeefster 2. De feiten vonden plaats op respectievelijk 12 november 2018 en 29 oktober 2018 in de gemeente Medemblik. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte massageolie op de borsten en tepels van beide aangeefsters heeft aangebracht en zijn handen over hun borsten heeft geplaatst, zonder dat zij voorafgaand aan de behandeling goed geïnformeerd waren over de aard van de handelingen. De rechtbank oordeelde dat deze handelingen als ontuchtige handelingen moeten worden aangemerkt, maar dat er geen bewijs was voor opzet of dwang van de zijde van de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde feiten, maar achtte de subsidiaire feiten bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan beide aangeefsters, waarbij de rechtbank de immateriële schade voor aangeefster 1 vaststelde op €750,- en voor aangeefster 2 op €750,-, met een totale vordering van €1.283,88 voor de tweede aangeefster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/075380-20
Uitspraakdatum: 17 november 2020
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 november 2020 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr.
A.M.H.G. Peters en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
primair
hij op of omstreeks 12 november 2018 in de gemeente Medemblik, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [aangeefster 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het aanbrengen van massageolie op de borsten en/of de tepels van die [aangeefster 1] (over haar bh heen) en/of het vervolgens masseren van de tepels en/of de borsten van die [aangeefster 1] (over haar bh heen) en/of het vervolgens plaatsen van zijn, verdachtes, handen over/op de borsten van die [aangeefster 1] (over haar bh heen) en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, hieruit dat hij, verdachte, deze handelingen op voor die [aangeefster 1] onverhoedse wijze heeft verricht zonder dat hij die [aangeefster 1] had uitgelegd hoe hij, verdachte, de behandeling zou uitvoeren, waardoor die [aangeefster 1] (die op de behandelbank van hem, verdachte, lag) zich niet kon onttrekken aan deze handelingen, waardoor voor die [aangeefster 1] een beangstigende en/of bedreigende situatie is ontstaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 12 november 2018 in de gemeente Medemblik, in elk geval in Nederland terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, te weten als alternatief genezer, ontucht heeft gepleegd met [aangeefster 1] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door het aanbrengen van massageolie op de borsten en/of de tepels van die [aangeefster 1] (over haar bh heen) en/of het vervolgens masseren van de tepels en/of de borsten van die [aangeefster 1] (over haar bh heen) en/of het vervolgens plaatsen van zijn, verdachtes, handen over/op de borsten van die [aangeefster 1] (over haar bh heen).
Feit 2
primair
hij op of omstreeks 29 oktober 2018 in de gemeente Medemblik, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [aangeefster 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het aanbrengen van massageolie op de (naakte) tepels en/of de (naakte) borsten van die [aangeefster 2] en/of het vervolgens vasthouden en/of betasten van de (naakte) borsten van die [aangeefster 2] en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, hierin dat hij, verdachte, van tevoren niet aan die [aangeefster 2] heeft uitgelegd waaruit de behandeling zou bestaan en/of op dwingende toon (terwijl die [aangeefster 2] op de behandelbank lag) die [aangeefster 2] heeft gezegd dat zij haar bh steeds lager moest doen, totdat de borsten van die [aangeefster 2] onbedekt waren, en/of vervolgens onverhoeds en plotseling massageolie op de tepels van die [aangeefster 2] heeft aangebracht en/of vervolgens zijn, verdachtes, handen op de (naakte) borsten van die [aangeefster 2] heeft geplaatst, terwijl die [aangeefster 2] zich niet kon onttrekken aan deze handelingen, waardoor voor die [aangeefster 2] een beangstigende en/of bedreigende situatie is ontstaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 29 oktober 2018 in de gemeente Medemblik, in elk geval in Nederland terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, te weten als alternatief genezer, ontucht heeft gepleegd met [aangeefster 2] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door het aanbrengen van massageolie op de (naakte) tepels en/of de (naakte) borsten van die [aangeefster 2] en/of het vervolgens vasthouden en/of betasten van de (naakte) borsten van die [aangeefster 2] .

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde feiten, te weten telkens feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Volgens de officier van justitie staat vast dat verdachte als alternatief genezer, in het kader
van een zogenoemde chakra 4 behandeling, de borsten en tepels van beide aangeefsters heeft ingesmeerd met olie en heeft gemasseerd. Beide aangeefsters zijn volgens haar overvallen door die handelingen van verdachte. Een dergelijke chakra 4 behandeling lag immers niet voor de hand gelet op de aard van de klachten waarvoor aangeefsters zich bij verdachte hadden gemeld (eczeem en oorsuizen). Bovendien erkent verdachte dat zijn chakra 4 behandeling uniek is en hij geen andere alternatieve genezer kent die een chakra 4 behandeling op deze wijze uitvoert. Onder die omstandigheden was communicatie over de aard van de behandeling die verdachte zou gaan uitvoeren essentieel. Verdachte is daarin jegens de aangeefsters tekortgeschoten, wat hij ook zelf erkent.
Beide aangeefsters wilden hun BH niet uitdoen, maar deden dat uiteindelijk onder druk van verdachte alsnog. Daarbij wijst de officier van justitie er op, dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, dat hij het frustrerend vond om zijn behandelmethode telkens weer aan leken te moeten uitleggen. Het onaangekondigd aanraken en masseren van de (ontblote) borsten en tepels van aangeefsters door verdachte is volgens de officier van justitie naar zijn aard een seksuele handeling. Of verdachte daar wel of niet seksueel genot bij voelde is niet relevant. De handeling is ook in strijd met de sociaal-ethische normen. Er is dan ook sprake van ontuchtige handelingen in de zin van de wet.
Omdat deze ten laste gelegde handelingen onverhoeds hebben plaatsgevonden, is naar de mening van de officier van justitie in beide gevallen ook sprake van dwang, bestaande uit (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid. Het primair tenlastegelegde kan daarom volgens de officier van justitie in beide gevallen bewezen worden.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van zowel het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde als het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde. De verdediging heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Volgens de verdediging is ten aanzien van beide aangeefsters geen sprake geweest van geweld of bedreiging met geweld. Ook is in geen van beide gevallen sprake geweest van opzettelijk door verdachte uitgeoefende psychische druk of (misbruik van een) zodanige afhankelijkheidssituatie dat voor de aangeefsters een bedreigende of beangstigende situatie was ontstaan waarin zij zich niet tegen de handelingen van verdachte konden verzetten.
Volgens de verdediging kan daarom in geen van beide gevallen het primair ten laste gelegde feit bewezen worden.
Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde feiten voert de verdediging aan dat beide aangeefsters zich vrijwillig aan de behandeling hebben onderworpen. De aan verdachte verweten gedragingen, die hij erkent, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm bovendien niet onmiskenbaar als seksuele handelingen te kwalificeren. Daarbij is van belang dat uit de verklaringen van beide aangeefsters blijkt dat ook zij bij de behandeling van verdachte geen seksuele connotatie hebben ervaren. Volgens de verdediging legde verdachte in beginsel altijd voorafgaand aan een chakra 4 behandeling uit hoe die behandeling eruit ziet, maar kan het zijn, zoals hij ook bij de politie heeft verklaard, dat hij daarin een enkele keer slordig is geweest of dat hij ervan uitging dat de cliënten de behandeling al kenden via anderen. In die omstandigheden is verdachte er van uit gegaan dat ook aangeefsters op de hoogte waren van de wijze waarop hij hen zou behandelen en welke handelingen daarvan deel zouden uitmaken. Die handelingen kunnen, in de context van de behandeling door verdachte, niet aangemerkt worden als strijdig met de sociaal-ethische norm, juist ook omdat beide
aangeefsters, zoals vermeld, geen seksuele connotatie blijken te hebben ervaren.
Concluderend stelt de verdediging dat verdachte onder de gegeven omstandigheden geen seksuele handelingen heeft verricht en geen misbruik heeft gemaakt van enig overwicht of van een afhankelijke positie van de aangeefsters. Volgens de verdediging kan daarom in beide gevallen ook het subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen worden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 primair en feit 2 primair
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en onder 2 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken blijkt dat verdachte, zoals hij ook zelf erkent, op 29 oktober 2018 (feit 2) en op 12 november 2018 (feit 1), in het kader van een chakra 4 behandeling, als alternatief genezer in de gezondheidszorg, bij beide aangeefsters massageolie op hun borsten en tepels heeft aangebracht en vervolgens zijn handen over/op hun borsten heeft geplaatst. Onder 3.3.2 zal worden overwogen dat deze handelingen als ontuchtige handelingen in de zin van de wet moeten worden aangemerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de stukken echter geen steun voor de (overigens ook niet nader toegelichte) conclusie van de officier van justitie dat daarbij telkens sprake is geweest van opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) om aangeefsters te dwingen die handelingen tegen hun wil te ondergaan. Uit de stukken blijkt niet dat verdachte willens en wetens onverhoeds die handelingen heeft uitgevoerd om te voorkomen dat aangeefsters zich tegen die handelingen zouden kunnen verzetten. Evenmin is gebleken dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij, door onverhoeds die handelingen te verrichten, aangeefsters heeft gedwongen die handelingen tegen hun wil te ondergaan.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte op (kort gezegd) dwang, als vereist voor bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde (feitelijke aanranding van de eerbaarheid).
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair heeft begaan. De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.3
Nadere bewijsoverweging feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair
Zoals hiervoor is weergegeven, heeft verdachte, als alternatief genezer werkzaam in de gezondheidzorg, bij beide aangeefsters massageolie op hun borsten en tepels aangebracht en vervolgens zijn handen over/op hun borsten geplaatst.
De vraag is of verdachte daarmee ontuchtige handelingen heeft verricht met aangeefsters, die zich als cliënt aan zijn zorg hadden toevertrouwd, als bedoeld in artikel 249 lid 2 onder 3 van het Wetboek van strafrecht (Sr). De rechtbank is van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord en overweegt daartoe het volgende.
De verweten gedragingen (het insmeren van de borsten van aangeefsters met olie en het plaatsen van de handen over/op hun borsten) zijn onder de gegeven omstandigheden in strijd met de sociaal-ethische norm ten aanzien van (on)zedelijk gedrag. Of daarbij sprake is van een seksuele connotatie aan de zijde van verdachte en/of aangeefsters is daarbij niet van doorslaggevende betekenis.
Van wezenlijk belang hierbij is dat op grond van de verklaringen van verdachte en beide aangeefsters vast staat, dat geen van beide aangeefsters heeft beseft dat die gedragingen onderdeel zouden uitmaken van de behandeling, laat staan dat zij daarvoor uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven. Voorts heeft verdachte verklaard dat zijn chakra 4 behandeling uniek is en dat hij geen andere alternatieve genezer kent die een chakra 4 behandeling op deze wijze uitvoert.
Voor het bewijs dat verdachte zich daardoor schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht als bedoeld in artikel 249 lid 2 sub 3 Sr is vereist dat verdachte de ontuchtige handelingen opzettelijk heeft verricht. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft, het zij herhaald, verklaard dat zijn chakra 4 behandeling, zoals hij die bij aangeefsters heeft verricht, uniek is. Hem is geen andere alternatieve genezer bekend die in het kader van een dergelijke behandeling olie druppelt tussen en op de beide borsten en tepels van de cliënt en vervolgens zijn handen over/op de borsten legt.
Verdachte heeft aangeefsters echter niet voorafgaand aan de behandeling geïnformeerd over deze specifieke handelingen. Ter terechtzitting heeft hij daarover aanvullend verklaard dat hij het frustrerend vond om telkens weer aan leken zijn behandelmethode uit te moeten leggen.
Beide aangeefsters hebben voorafgaand aan de gewraakte handelingen signalen afgegeven dat zij zich niet prettig voelden bij het ontbloten van hun borsten, althans dat zij hier vragen bij plaatsten. Wat betreft feit 1 is dat uitdrukkelijk besproken tussen verdachte en aangever [aangeefster 1] . Wat betreft feit 2 blijken die signalen uit de omstandigheid dat verdachte meerdere keren heeft gezegd dat aangever [aangeefster 2] haar BH lager moest doen en zij haar borsten dus verder moest ontbloten dan zij telkens deed na zijn voorafgaande verzoek. Gelet op deze omstandigheden moet verdachte hebben beseft dat aangeefsters zich niet prettig voelden bij het ontbloten van hun borsten en dat zij daar moeite mee hadden.
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er een aanmerkelijke kans bestond dat verdachte, door zijn (unieke en niet vooraf met aangeefsters besproken/doorgenomen) chakra 4 behandeling te verrichten, ontucht met aangeefsters zou plegen. Aangenomen mag worden dat verdachte, als weldenkend mens, van die kans wetenschap heeft gehad.
Door vervolgens, ondanks alle hiervoor genoemde omstandigheden/signalen, niettemin over te gaan tot het verrichten van die behandeling heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij met zijn handelingen ontucht zou plegen. Verdachte heeft – in de wil zijn behandeling af te ronden – die kans op de koop toegenomen.
Dat leidt tot de conclusie dat bij het verrichten van de ontuchtige handelingen, bij verdachte sprake is geweest van opzet, in voorwaardelijke zin.
De feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair zijn hiermee bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 subsidiair
hij op 12 november 2018 in de gemeente Medemblik, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg, te weten als alternatief genezer, ontucht heeft gepleegd met [aangeefster 1] , die zich als cliënt aan verdachtes zorg had toevertrouwd, door het aanbrengen van massageolie op de borsten en de tepels van die [aangeefster 1] en het vervolgens plaatsen van zijn, verdachtes, handen over/op de borsten van die [aangeefster 1] .
Feit 2 subsidiair
hij op 29 oktober 2018 in de gemeente Medemblik terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg, te weten als alternatief genezer, ontucht heeft gepleegd met [aangeefster 2] , die zich als cliënt aan verdachtes zorg had toevertrouwd, door het aanbrengen van massageolie op de tepels en de borsten van die [aangeefster 2] en het vervolgens vasthouden van de borsten van die [aangeefster 2] .
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair, telkens
werkzaam in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, in het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, betoogd dat verdachte een voorwaardelijke taakstraf dient te worden opgelegd, al dan niet in combinatie met een gevangenisstraf gelijk aan de tijd van het – kennelijk door de verdediging veronderstelde – voorarrest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich als alternatief genezer schuldig gemaakt aan het verrichten van ontuchtige handelingen bij twee cliënten die zich aan zijn zorg hadden toevertrouwd. Door de door hem voorgenomen chakra 4 behandeling onder de hiervoor beschreven omstandigheden uit te voeren, zonder voorafgaande uitleg – en ook zonder controle van de instemming van aangeefsters – heeft verdachte op de koop toegenomen dat hij zich schuldig zou maken aan het plegen van ontucht. Uit de door beide slachtoffers ter terechtzitting voorgelezen verklaringen blijkt dat deze inbreuk op hun lichamelijke integriteit veel verdriet en psychische klachten heeft veroorzaakt bij hen. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 28 september 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
  • het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 29 mei 2020, opgemaakt door [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland
Verdachte is een thans 89-jarige man met een blanco strafblad die zichtbaar lijdt onder het besef dat hij met zijn handelwijze mogelijk een grens heeft overschreden en daardoor verdriet heeft veroorzaakt bij de slachtoffers. Hij erkent jegens beide slachtoffers tekort te zijn geschoten in zijn plicht om hen adequaat te informeren over de behandeling en hij heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag door te trachten door middel van mediation in gesprek te raken met hen. Om te voorkomen dat het opnieuw kan gebeuren, is hij bovendien inmiddels gestopt met de uitoefening van zijn geliefde praktijk, hetgeen hem nog altijd zwaar valt.
Met het opleggen van een sanctie beoogt de rechtbank recht te doen aan de aangeefsters – ter vergelding van het door verdachte veroorzaakte leed – maar ook aan de persoon van verdachte.
Vanwege de ernst van de feiten kan niet met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of een lichte strafmodaliteit worden volstaan. Anderzijds acht de rechtbank gelet op de persoon van verdachte een onvoorwaardelijke straf niet passend.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van één jaar. De reden dat de rechtbank kiest voor een voorwaardelijke vrijheidsstraf in plaats van een voorwaardelijke taakstraf, is er mede in gelegen dat volgens de reclassering verdachte, vanwege zijn fysieke en mentale gezondheid, niet in staat is tot het verrichten van een taakstraf.

7.Vorderingen benadeelde partijen

7.1
Vordering benadeelde partij [aangeefster 1] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangeefster 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.100,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam is onderbouwd dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden. De rechtbank begroot de omvang van deze schade op een bedrag van € 750,-. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
7.2
Vordering benadeelde partij [aangeefster 2] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangeefster 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.533,88 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit € 533,88 materiële schade en € 1.000,- immateriële schade.
De gestelde materiële schade bestaat uit de kosten van de betaalde behandeling, reiskosten en het eigen risico van haar zorgverzekering.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade, die door de verdediging is erkend, rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit en voor vergoeding in aanmerking komt.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is onderbouwd dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde ook immateriële schade heeft geleden. De rechtbank begroot de omvang van deze schade op een bedrag van € 750,-. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 1.283,88, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair en feit 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) weken, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op één jaar bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangeefster 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 750,- (zevenhonderdvijftig euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangeefster 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangeefster 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen gijzeling, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangeefster 2]geleden
schade tot een bedrag van
€ 1.283,88 (twaalfhonderddrieëntachtig euro en achtentachtig cent), bestaande uit € 533,88 (vijfhonderddrieëndertig euro en achtentachtig cent) als vergoeding voor de materiële en € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangeefster 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangeefster 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.283,88, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen gijzelingen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. S. Jongeling en mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Klippel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 november 2020. Mr. A. Klippel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.