ECLI:NL:RBNHO:2020:9682

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3155
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging navorderingsaanslag IB/PVV en toekenning immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ontvangen voor het jaar 2013, berekend naar een belastbaar inkomen van € 19.848. De Belastingdienst had ook belastingrente in rekening gebracht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Belastingdienst handhaafde de aanslag bij uitspraak op bezwaar. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 30 oktober 2020 heeft verweerder een hogere aftrek voor specifieke zorgkosten geaccepteerd, waardoor de navorderingsaanslag verlaagd werd tot € 450. De rechtbank oordeelde dat de navorderingsaanslag op basis van het correctiebeleid van verweerder vernietigd moest worden, en verklaarde het beroep gegrond. Eiseres heeft recht op een immateriële schadevergoeding van € 1.000, omdat de redelijke termijn in de procedure was overschreden. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.312,50, maar heeft geen vergoeding voor de bezwaarfase toegekend, omdat de onderbouwing voor de hogere aftrek pas in de beroepsfase was overgelegd.

De uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, in aanwezigheid van mr. R.A. Brits, griffier. De rechtbank heeft de uitspraak niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal dit alsnog doen zodra het weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3155

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2020 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres

(gemachtigde: J.A. Klaver),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.848. Daarnaast is bij beschikking een bedrag van € 166 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag en de beschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd. Verweerder is in de gelegenheid gesteld een conclusie van dupliek in te dienen maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Verweerder heeft bij brief van 1 mei 2020 een beroep gedaan op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. Onder verwijzing naar haar uitspraken van 22 januari 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:880) en 19 december 2019 (ECLI:NL:RBNHO:2019:11083) zijn partijen door de rechtbank geïnformeerd dat
de 8:29-procedure achterwege is gebleven. Partijen hebben ingestemd met deze werkwijze (proces-verbaal van 2 juni 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:4983). De rechter heeft in deze zaak geen kennis genomen van de geanonimiseerde stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2020 te Haarlem. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is geboren op [#] en is heel 2013 woonachtig geweest in [Z] . Zij heeft geen fiscaal partner.
2. Eiseres heeft op 29 april 2014 een papieren aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.649. In deze aangifte heeft eiseres onder meer een aftrek specifieke zorgkosten van € 3.199 in aanmerking genomen. Een (handgeschreven) specificatie van de zorgkosten is bij de aangifte gevoegd.
3. Verweerder heeft met dagtekening 16 december 2015 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 opgelegd conform de aangifte.
4. De Belastingdienst is in 2015 een onderzoek gestart naar het aangiftegedrag van het kantoor van de gemachtigde. Dit heeft er onder meer in geresulteerd dat aan een groot aantal cliënten van (het kantoor van) de gemachtigde vragenbrieven zijn verzonden over de aangiften IB/PVV vanaf 2012 en dat navorderingsaanslagen IB/PVV zijn opgelegd.
5. In het kader van voormeld onderzoek is aan eiseres een vragenbrief verzonden met dagtekening 14 maart 2017, waarin onder meer is verzocht de aftrek inzake de opgevoerde specifieke zorgkosten nader te onderbouwen. Hierop is namens eiseres door haar gemachtigde gereageerd.
6. Per brief met dagtekening 10 oktober 2017 heeft verweerder (de gemachtigde van) eiseres op de hoogte gesteld van zijn voornemen om een navorderingsaanslag op te leggen.
7. Met dagtekening 25 november 2017 is de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd waarbij de specifieke zorgkosten zijn gecorrigeerd naar nihil. De navorderingsaanslag heeft geresulteerd in een te betalen bedrag van € 1.360.
8. Namens eiseres heeft haar gemachtigde hiertegen bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 29 december 2017.
9. Bij uitspraak op bezwaar van 27 mei 2019 is de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Geschil10. In geschil zijn de aftrek specifieke zorgkosten, het correctiebeleid, de kostenvergoeding voor de bezwaarfase en de immateriële schadevergoeding.
11. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Specifieke zorgkosten
12. Ter zitting heeft verweerder alsnog de geclaimde kosten voor extra kleding en beddengoed en de extra kosten van op medisch voorschrift gehouden diëten in aftrek toegelaten. Deze aftrek verlaagt de navorderingsaanslag tot een bedrag van niet meer dan € 450. Verweerder heeft dan ook geconcludeerd dat de navorderingsaanslag op grond van het correctiebeleid dient te worden vernietigd. De rechtbank sluit zich hierbij aan. Het beroep is in zoverre gegrond.

Immateriële schadevergoeding

13. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting een verzoek tot toekenning van een immateriële schadevergoeding gedaan. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank als volgt. Het bezwaarschrift is ingediend op 29 december 2017, de uitspraak op bezwaar is gedaan op 27 mei 2019 en de rechtbank doet uitspraak op 13 november 2020, zodat in deze zaken de redelijke termijn is overschreden met afgerond 11 maanden welke periode geheel is toe te rekenen aan de bezwaarfase. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd zou moeten worden zijn door verweerder niet gesteld. Gelet hierop bedraagt de immateriële schadevergoeding in deze zaak € 1.000 welke geheel door verweerder vergoed dient te worden.
Proceskosten
14. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1 (gemiddeld)). Voor een hogere vergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. Anders dan eiseres betoogt, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank geen recht op vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. De rechtbank is van oordeel dat de navorderingsaanslag niet wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid omdat eiseres de onderbouwing (verklaringen van de huisarts en dieetbevestigingen) van de door haar geclaimde aftrek specifieke zorgkosten pas in de beroepsfase, bij de conclusie van repliek, heeft overgelegd. Dat eiseres dat heeft gedaan omdat zij verwachtte dat verweerder deze kosten toch niet zou aanvaarden, is voor haar rekening. Ook ziet de rechtbank – anders dan eiseres – geen aanleiding om een wegingsfactor 1,5 (zwaar) toe te passen. De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten aangetroffen die in redelijkheid aanleiding geven tot het oordeel dat er geen sprake is van een zaak met gemiddeld gewicht en acht de zaak, gelet op de aard en de omvang daarvan, niet dermate gecompliceerd dat moet worden afgeweken van de standaard gehanteerde wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.312,50;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A. Brits, griffier, op 13 november 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.