In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ontvangen voor het jaar 2013, berekend naar een belastbaar inkomen van € 19.848. De Belastingdienst had ook belastingrente in rekening gebracht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Belastingdienst handhaafde de aanslag bij uitspraak op bezwaar. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 30 oktober 2020 heeft verweerder een hogere aftrek voor specifieke zorgkosten geaccepteerd, waardoor de navorderingsaanslag verlaagd werd tot € 450. De rechtbank oordeelde dat de navorderingsaanslag op basis van het correctiebeleid van verweerder vernietigd moest worden, en verklaarde het beroep gegrond. Eiseres heeft recht op een immateriële schadevergoeding van € 1.000, omdat de redelijke termijn in de procedure was overschreden. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.312,50, maar heeft geen vergoeding voor de bezwaarfase toegekend, omdat de onderbouwing voor de hogere aftrek pas in de beroepsfase was overgelegd.
De uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, in aanwezigheid van mr. R.A. Brits, griffier. De rechtbank heeft de uitspraak niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal dit alsnog doen zodra het weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.