Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Stichting Ymere
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft [eiser] een vordering ingesteld tegen Stichting Ymere om de huurovereenkomst van de woning van zijn overleden moeder voort te zetten. De huurovereenkomst bestond sinds medio 1989 en [eiser] heeft na het overlijden van zijn moeder op 19 oktober 2019 verzocht om de huurovereenkomst voort te zetten. Ymere heeft dit verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot de rechtszaak. De kantonrechter heeft op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan. De kern van het geschil draait om de vraag of [eiser] voldoet aan de voorwaarden van artikel 7:268 lid 2 BW, dat vereist dat de samenwoner zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehad en een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd met de overleden huurder.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser] niet voldoende heeft aangetoond dat hij een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder heeft gevoerd. Er zijn geen concrete feiten gepresenteerd die de gezamenlijke kosten en taken in het huishouden onderbouwen. Bovendien heeft [eiser] niet de vereiste huisvestingsvergunning, wat ook een afwijzingsgrond vormt. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] af en legt de proceskosten bij hem neer. De tegenvordering van Ymere om ontruiming wordt eveneens afgewezen, omdat [eiser] nog steeds rechtmatig in de woning verblijft tot er een onherroepelijke beslissing is genomen.