ECLI:NL:RBNHO:2021:10314

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
HAA 21_5311
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving stacaravan zonder omgevingsvergunning

Op 18 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen verzoekers, die gebruik maken van een stacaravan op hun perceel, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon. Verweerder had verzoekers gelast het gebruik van de stacaravan te beëindigen en deze te verwijderen, onder oplegging van een dwangsom. Verzoekers maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 11 november 2021 zijn verzoekers verschenen, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door mr. N. Priems en mr. A.L. Pama.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechtbank stelde vast dat de stacaravan zonder de benodigde omgevingsvergunning was geplaatst, wat in strijd is met de geldende beheersverordening. Verzoekers hadden eerder een principeverzoek ingediend voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, maar verweerder had aangegeven hieraan geen medewerking te verlenen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen zicht op legalisatie was en dat de handhaving door verweerder gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de termijn voor verwijdering van de stacaravan van vier weken voldoende werd geacht. De rechtbank benadrukte dat verzoekers zelf verantwoordelijk waren voor het tijdig organiseren van de verwijdering en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/5311

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 november 2021 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon, verweerder
(gemachtigde: N. Priems).

Procesverloop

In het besluit van 11 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekers onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van de stacaravan op het perceel [adres] te beëindigen en deze stacaravan van dit perceel te verwijderen en verwijderd te houden.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 november 2021 op zitting behandeld. Verzoekers zijn verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. N. Priems en
mr. A.L. Pama.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan verzoekers een last onder dwangsom opgelegd omdat is geconstateerd dat op hun perceel een stacaravan is geplaatst zonder de daartoe benodigde omgevingsvergunning. Het plaatsen van een stacaravan is een activiteit waarvoor een bouwtoestemming is vereist. Ook is een toestemming nodig voor het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met een beheersverordening nu het plaatsen van de stacaravan in strijd is met de ter plaatse geldende beheersverordening. Daarbij is van belang dat de stacaravan is geplaatst in het aan de voorzijde van de woning gelegen gedeelte van de tuin en het realiseren van een bijgebouw dat geschikt is voor zelfstandige bewoning of als afhankelijke woonruimte, niet is toegestaan. Omdat het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk als zelfstandige of afhankelijke woonruimte ook in strijd is met de “Regeling bijbehorende bouwwerken en woningen” is verweerder ook niet bereid alsnog mee te werken aan het legaliseren van het met de beheersverordening strijdige gebruik. Eventuele verplaatsing van de stacaravan (in de huidige staat) naar en gebruik daarvan op een andere locatie op het perceel is ook niet in overeenstemming met de beheersverordening, aldus verweerder.
Spoedeisend belang
3. Verzoekers hebben bij verweerder op 21 oktober 2021 een (derde) principeverzoek ingediend, waarin zij verweerder hebben gevraagd te onderzoeken of omgevingsvergunning kan worden verleend voor de stacaravan in de voortuin wanneer deze wordt gebruikt als bed & breakfast of voor de stacaravan wanneer deze wordt geplaatst op het erf gelegen achter de woning en wordt gebruikt als hobby en/of opslagruimte. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter gevraagd om het bestreden besluit te schorsen totdat er is beslist op dit principeverzoek, althans hen een redelijke termijn te gunnen om de stacaravan te kunnen verwijderen. De aan het besluit verbonden begunstigingstermijn is door verweerder bij brief van 29 oktober 2021 opgeschort tot de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening. Daags voor de zitting heeft verweerder bericht dat geen medewerking kan worden verleend aan het verzoek neergelegd in het principeverzoek. Omdat de begunstigingstermijn eindigt met de uitspraak van de voorzieningenrechter, hebben verzoekers een spoedeisend belang bij de door hen gevraagde voorlopige voorziening, te weten een verdere opschorting van de begunstigingstermijn. De voorzieningenrechter beoordeelt hierna of tot het treffen van een voorlopige voorziening aanleiding bestaat.
Toepasselijke regels
4.1
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
4.2
Op het perceel is van toepassing de beheersverordening “Kolhorn, Barsingerhorn en Haringhuizen (kernen)” (hierna: de beheersverordening). Het perceel ligt volgens de beheersverordening in een gebied dat is aangeduid als “Woongebied”. In artikel 3.2.3 van de regels van de beheersverordening zijn de regels opgenomen voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in dit gebied. In artikel 3.5 van de regels van de beheersverordening zijn de hier van toepassing zijnde gebruiksregels opgenomen.
Overtreding bouwen
5.1
De rechtbank overweegt dat het plaatsen van een stacaravan moet worden aangemerkt als het bouwen van een bouwwerk. Van een bouwwerk waarvoor geen bouwtoestemming nodig is, als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) is geen sprake. Daartoe is redengevend dat de stacaravan in de huidige staat geschikt is voor zelfstandige bewoning. Door het plaatsen van de stacaravan neemt het aantal woningen derhalve toe. Artikel 5, eerste lid, van bijlage II bij het Bor, op grond waarvan is vereist dat het aantal woningen gelijk blijft, staat daarom aan de toepasselijkheid van de artikelen 2 en 3 van bijlage II bij het Bor in de weg.
Voor het plaatsen dan wel laten staan van de stacaravan is dus een bouwtoestemming vereist. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Nu verzoekers alvorens het bouwwerk te plaatsen geen toestemming hebben gevraagd aan verweerder, is sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Overtreding gebruik
5.2
De beheersverordening stelt eisen aan gebruik en bebouwing van bijbehorende bouwwerken. De beheersverordening laat in artikel 3.5 van de regels van de beheersverordening expliciet het gebruik van een bijbehorend bouwwerk voor zelfstandige bewoning of als afhankelijke woonruimte niet toe. Omdat de stacaravan in de huidige staat voor dergelijk gebruik geschikt is, is sprake van strijd met de beheersverordening. De omstandigheid dat de stacaravan gebruikt wordt als overnachtingsmogelijkheid voor de kinderen en kleinkinderen, doet hieraan niet af. Met de plaatsing van de stacaravan in het voor het verlengde van de voorgevel gelegen gedeelte van de tuin, wordt ook niet voldaan aan de bouwregels voor bijbehorende bouwwerkend uit de beheersverordening, neergelegd in artikel 3.2.3.
Voor het plaatsen van en het gebruik van de stacaravan is derhalve ook een gebruikstoestemming vereist. Dit is tussen partijen evenmin in geschil. Nu verzoekers deze toestemming niet aan verweerder hebben gevraagd voor plaatsing en ingebruikname van de stacaravan, is sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
Bevoegdheid verweerder
5.3
Nu moet worden vastgesteld dat de stacaravan zonder de vereiste toestemmingen is geplaatst, was verweerder bevoegd tegen de overtredingen van de Wabo handhavend op te treden.
Beginselplicht tot handhaving
6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Bijzondere omstandigheden
7.1
Van een zicht op legalisatie is geen sprake. Daartoe is redengevend dat een aanvraag om een omgevingsvergunning niet is aangevraagd en verweerder heeft aangegeven dat hij niet wenst af te wijken van de beheersverordening omdat de plaatsing van de stacaravan in de voorzijde van de tuin en het mogelijk gebruik dat van de stacaravan kan worden gemaakt ook in strijd is met de Regeling bijbehorende bouwwerken bij woningen.
7.2
Van omstandigheden op grond waarvan verweerder vanwege de onevenredigheid had moeten afzien van handhavend optreden, is gesteld noch gebleken.
Begunstigingstermijn
8. Anders dan verzoekers en met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet kan worden gezegd dat een termijn van vier weken voor het verwijderen van de stacaravan niet volstaat. De omstandigheid dat verzoekers er niet voor hebben gekozen de verwijdering direct te organiseren, maar ervoor hebben gekozen het door hen ingediende (derde) principeverzoek af te wachten, komt voor hun risico. Daarbij komt ook dat verweerder de begunstigingstermijn heeft opgeschort tot de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening en ter zitting is gebleken dat verzoekers mogelijk tot een oplossing kunnen komen met degene die de stacaravan aan hen heeft verkocht. Dat deze oplossing niet de voor verzoekers meest wenselijke is, maakt het voorgaande niet anders. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening de begunstigingstermijn verder op te schorten. Daarbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft toegezegd te zullen wachten met controles van het perceel tot vier weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter. Dit betekent dat verzoekers nog vier weken de tijd hebben om het invorderen van een verbeurde dwangsom te voorkomen.
Ten slotte
9.1
De voorzieningenrechter wijst ten slotte nog op het volgende. Tijdens de zitting is uitvoerig met partijen gesproken over de pogingen van verzoekers om te komen tot een mogelijke oplossing, bijvoorbeeld door een verplaatsing van de stacaravan naar het achtererfgebied. In het kader van het (derde) principeverzoek heeft verweerder aangegeven niet te willen meewerken aan de stacaravan als b&b voor de voorgevelrooilijn en dat ook niet kan worden meegewerkt aan de stacaravan als hobby/opslagruimte in het achtererfgebied omdat daardoor het maximaal aantal vierkante meter dat voor bijbehorende bijgebouwen is toegestaan, wordt overschreden. Ter zitting is verweerder hierop nader ingegaan, waarbij ter informatie van de voorzieningenrechter en verzoekers een voorlopige berekening van het bouwperceel en de totale oppervlakte aan reeds gerealiseerde bijbehorende bouwwerken is overgelegd. Ter zitting is gebleken dat verzoekers het met die berekening niet eens zijn.
9.2
Deze discussie kan de voorzieningenrechter in het kader van deze voorlopige voorziening niet bij de beoordeling betrekken. Indien en voor zover verzoekers uitsluitsel wensen over de (on)mogelijkheden met betrekking tot de stacaravan op hun perceel, kunnen zij bij verweerder een aanvraag om omgevingsvergunning indienen voor een door hen gewenst plan. Zij kunnen er ook voor kiezen om bij verweerder een (nieuw) handhavingsbesluit uit te lokken door de stacaravan te verplaatsen en/of aan te passen, zodanig dat deze wat hen betreft in overeenstemming is met de regels uit de beheersverordening. Afhankelijk van de snelheid waarmee een en ander in werking wordt gezet, zouden eventuele resultaten mogelijk nog in de lopende handhavingsprocedure kunnen worden betrokken.
9.3
Zoals ook ter zitting is besproken is het voor verzoekers wellicht raadzaam en daarom in overweging te nemen om juridische bijstand in te schakelen.
Conclusie
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.P.C. van der Vlugt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
18 november 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1 (voor zover van belang)
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een beheersverordening.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.
Beheersverordening Kolhorn, Barsingerhorn en Haringhuizen (kernen)
3.2.3
Bijbehorende bouwwerken
Voor bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
in afwijking van het bepaalde onder a mag één uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
1. de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
2. de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt aangebouwd;
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de binnen de beheersverordening toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:
1. 70 m² bij rijenwoningen, niet zijnde halfvrijstaande woningen;
2. 70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
3. 100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
4. 125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
5. 150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
6. de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder 1 t/m 5 is toegestaan;
het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien deze meer is;
de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 8 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw en met uitzondering van de zone van 0 tot 3 m vanaf de perceelgrens waar een maximale bouwhoogte geldt van 6 m;
de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
de diepte van een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
ondergronds bouwen is niet toegestaan.
3.5
Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, in strijd met de woonfunctie, wordt in ieder geval aangemerkt:
het gebruik van een woning voor recreatieve bewoning, met uitzondering van bestaande recreatieve bewoning;
het gebruik van een bijbehorend bouwwerk voor zelfstandige bewoning;
het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte.