ECLI:NL:RBNHO:2021:11627

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
C/15/321481 / HA RK 21-202
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen heffing griffierecht in civiele procedure met betrekking tot schadevergoeding

Op 16 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in een verzetprocedure van Vrieshorst Project B.V. tegen de beslissing van de griffier om griffierecht te heffen. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.J. Woud, kwam in verzet tegen de heffing van € 3.561,00, die volgens haar ten onrechte was vastgesteld op basis van een vordering van bepaalde waarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de griffier zich terecht heeft gebaseerd op de waarde van de vordering, die in dit geval € 295.000,00 bedroeg, en dat het griffierecht dus correct was vastgesteld op het tarief voor bepaalde waarde.

De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 3 lid 1 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) griffierecht wordt geheven in dagvaardingszaken. De hoogte van het griffierecht is afhankelijk van de waarde van de vordering, zoals vastgelegd in de bijlage bij de Wgbz. De verzoekster had betoogd dat artikel 14 Wgbz van toepassing was, maar de rechtbank oordeelde dat de schade in dit geval duidelijk was en dat het griffierecht dus niet op basis van artikel 14 kon worden vastgesteld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, waarmee de beslissing van de griffier om het griffierecht te heffen werd bevestigd. Deze uitspraak benadrukt het belang van de waarde van de vordering bij de bepaling van het griffierecht in civiele procedures.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/321481 / HA RK 21-202
Beschikking van 16 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VRIESHORST PROJECT B.V.,
gevestigd te Hoorn,
verzoekster,
advocaat mr. E.J. Woud te Hoorn Nh
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK NOORD-HOLLAND,
gevestigd te Haarlem,
verweerder.

1.De procedure

1.1.
Ter griffie van deze rechtbank is op 21 oktober 2021 ingekomen een verzoekschrift ingevolge het bepaalde in artikel 29 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz), waarbij verzoekster (tijdig) in verzet is gekomen tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht ten bedrage van € 3.561,00.
1.2.
De griffier heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
1.3.
Van een mondelinge behandeling is, gelet op het bepaalde in artikel 1.4.1 van het toepasselijke Procesreglement verzoekschriftprocedures, afgezien.

2.De feiten

2.1.
Verzoekster heeft op 15 september 2021 een dagvaarding uitgebracht tegen [betrokkene 1] B.V. en [betrokkene 2] B.V. De procedure is aanhangig bij deze rechtbank en ingeschreven onder zaak-/rolnummer C/15/320579 HA ZA 21/513.
2.2.
Randnummer 2 van de dagvaarding luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
(…) Voor haar inspanningen zou Vrieshorst bij gelegenheid van levering van de percelen door de verkoper [betrokkene 1] een project fee van € 200.000,-- en een bijdrage in de door haar voorgeschoten kosten van € 95.000 ex btw ontvangen.
2.3.
Randnummer 3 van de dagvaarding luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
(…) Voor Vrieshorst heeft dit tot gevolg gehad dat zij de voor haar inspanningen toekomende projectfee, vermeerderd met de door haar voorgeschoten kosten, ad € 295.000 exclusief btw, verloren zag gaan.
2.4.
Randnummer 13 van de dagvaarding luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
(…) Daarmee is [betrokkene 1] toerekenbaar te kort geschoten bij de nakoming van zijn verplichtingen jegens Vrieshorst en aldus aansprakelijk voor de door haar geleden schade, bestaande uit het verlies van project fee en vergoeding van de ten behoeve van het project gemaakte gemaakte kosten.
2.5.
Het petitum van de dagvaarding luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
(…)
1.
te verklaren voor recht dat de voor omschreven handelwijze van gedaagde sub 1 tegenover eiseres moet worden aangemerkt als toerekenbare tekortkoming, dan wel als onrechtmatig jegens eiseres heeft te gelden en gedaagde sub 1, al dan niet tezamen met gedaagde sub 2, aansprakelijk is voor de deswege door eiseres geleden schade;
2.
te verklaren voor recht de voor omschreven handelwijze van gedaagde sub 2 tegenover eiseres moet worden aangemerkt als onrechtmatig en gedaagde sub 2, al dan niet tezamen met gedaagde sub 1, aansprakelijk is voor de deswege door eiseres geleden schade;
3.
gedaagden, tezamen en hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, dan wel ieder afzonderlijk voor een naar billijkheid vast te stellen aandeel in het geheel, te veroordelen tot vergoeding van de door eiseres geleden schade, nader op te maken bij staat;
(…)
2.6.
De griffier heeft een bedrag van € 3.561,00 (€ 4.200,00 minus betaald griffierecht met betrekking tot een eerder ingediend verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor) aan griffierecht in rekening gebracht, welk bedrag op 18 oktober 2021 door (de advocaat van) verzoekster is betaald.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 3 lid 1 Wgbz wordt in dagvaardingszaken van elke eiser en elke verschenen gedaagde een griffierecht geheven. Op grond van artikel 10 lid 1 Wgbz wordt de hoogte van het griffierecht bepaald aan de hand van de vordering in de dagvaarding. Ingevolge artikel 3 lid 5 Wgbz wordt de hoogte van het griffierecht bepaald aan de hand van de tabel die als bijlage bij de Wgbz is gevoegd. In die tabel wordt onderscheid gemaakt tussen vorderingen van onbepaalde waarde en vorderingen met een beloop van een bepaald bedrag. Deze regeling is erop gericht het griffierecht, wat de hoogte betreft, te relateren aan de waarde van de vordering en daarmee aan het financiële belang van de zaak.
3.2.
Blijkens genoemde tabel wordt het griffierecht (in 2021) in zaken met betrekking tot een vordering van onbepaalde waarde voor een niet-natuurlijk persoon bepaald op een bedrag van € 667,00. In zaken met betrekking tot een vordering met een beloop van meer dan € 100.000,00 wordt het bedrag van het griffierecht voor een niet-natuurlijk persoon bepaald op € 4.200,00.
3.3.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de griffier in het onderhavige geval ten onrechte het tarief voor bepaalde waarde in rekening heeft gebracht. Dit volgt volgens haar uit artikel 14 Wgbz, dat specifiek is opgenomen voor de schadestaat en welk artikel bepaalt dat het met het schadebedrag corresponderende griffierecht (1) eerst na begroting van de schade bij vonnis of arrest wordt bepaald naar hetgeen partijen verschuldigd zouden zijn geweest, indien de eis in de procesinleiding had gestrekt tot de betaling van een bepaalde geldsom ten belope van de schade, en (2) eerst vanaf dat moment verschuldigd wordt. Uit de arresten van de Hoge Raad van 2 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1014 ) en 6 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1912) valt, anders dan de griffier meent, geen beslissende betekenis voor de vaststelling van het griffierecht in betreffende procedure te vinden. Het griffierecht dient derhalve overeenkomstig artikel 14 Wgbz te worden vastgesteld op het tarief voor onbepaalde waarde, te weten € 667,00, aldus verzoekster.
3.4.
De rechtbank volgt verzoekster niet in haar stellingen. Uit voormelde arresten van de Hoge Raad volgt dat voor de vaststelling van het griffierecht dient te worden aangeknoopt bij de waarde van de vordering of wel het financiële belang van de zaak, ook indien niet de betaling van een geldsom is gevorderd. Vrieshorst Project B.V. vordert vergoeding van schade uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming dan wel een onrechtmatige daad. Zoals blijkt uit de hierboven weergegeven citaten uit het lichaam van de dagvaarding bedraagt die gestelde schade € 295.000,00. Hiermee is het financieel belang gegeven en dient voormeld bedrag als basis te worden genomen voor de bepaling van het griffierecht.
3.5.
Verzoekster verwijst ter onderbouwing van haar stellingen naar artikel 14 Wgbz. Dit artikel ziet op de mogelijkheid om griffierecht bij te heffen in een situatie waarin bij aanvang van de procedure nog niet duidelijk is wat het beloop van de vordering is en de rechter vervolgens in de procedure op grond van artikel 6:97 BW toch in staat blijkt te zijn om de schade te begroten (zie TK 2008-2009, 31 758, nr. 3 (MvT), p. 12). Zoals hiervoor overwogen is het beloop van de vordering in het onderhavige geval, gelet op de inhoud van de dagvaarding, echter wel duidelijk en staat artikel 14 Wgbz dus aan het in rekening brengen van het tarief voor bepaalde waarde door de griffier niet in de weg.
3.6.
Het voorgaande brengt mee dat de griffier voor de vaststelling van het griffierecht terecht is uitgegaan van een vordering van bepaalde waarde met een beloop van meer dan € 100.000,00. Het verzet zal dus ongegrond worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank
verklaart het verzet ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2021.