Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.Feiten
Gelet op bovenstaande is de arbeidsverhouding verstoord lijkt mij en is er geen weg terug. Als jullie van mij af willen moeten jullie dit op een nette manier regelen en mijn rechten daarbij respecteren. Ook na 31 december 2020 heb ik anders namelijk met B&J Logistics B.V. een arbeidsovereenkomst dus recht op doorbetaling van mijn loon. (…)’
‘voor de afdeling Customs en Export een duidelijk onderscheid is qua invulling door een medewerker van B&J Logistics en een uitzendkracht’.
3.De vordering
4.Het verweer
Voor het geval wordt geoordeeld dat sprake is van opvolgend werkgeverschap, geldt dat [werknemer] zijn vordering te laat heeft ingediend. [werknemer] had namelijk de aanzegging van B&J als een opzegging moeten opvatten, waardoor zijn vordering binnen twee maanden na de einddatum ingediend had moeten worden (artikel 7:686a lid 4 BW). B&J mocht er gegeven de omstandigheden op vertrouwen dat [werknemer] met het ontslag heeft ingestemd.
Voor het geval wordt geoordeeld dat [werknemer] nog steeds in dienst is, kan [werknemer] geen aanspraak maken op loon, omdat hij niet heeft gewerkt en zich ook niet beschikbaar heeft gehouden voor werk.
5.De beoordeling
de wil en de verklaring van de werkgever gericht moeten zijn op het beëindigen van de arbeidsrelatie en de werknemer dit ook als zodanig heeft mogen opvatten’. Bij de uitleg daarvan zijn alle omstandigheden van het geval van belang, zoals de rechtsgevolgen voor de werknemer die zijn verbonden aan de mededeling van de werkgever. Als immers wordt aangenomen dat de mededeling van de werkgever kwalificeert als een opzegging, geldt voor de werknemer een (relatief korte) vervaltermijn van twee maanden om tegen de opzegging op te komen. Een andere omstandigheid die van belang kan zijn is of de werkgever in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat sprake is van een overeenkomst voor bepaalde tijd die van rechtswege afloopt. Door de Hoge Raad is overwogen dat die onjuiste veronderstelling niet zonder meer ten nadele van de werknemer mag werken.
Hierbij informeren wij u dat wij uw arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet zal worden verlengd. Dit betekent dat uw arbeidsovereenkomst per bovengenoemde einddatum van rechtswege eindigt’. Met deze woorden is tot uitdrukking gebracht dat het einde van de arbeidsovereenkomst zou worden bewerkstelligd door de wet (het van rechtswege eindigen door het verstrijken van de overeengekomen duur) en niet door een opzegging. Gelet daarop is de kantonrechter van oordeel dat de aanzegbrief (dus) niet bedoeld was om een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op te zeggen, maar om
een tijdelijke arbeidsovereenkomst aan te zeggenen (daarmee) de verschuldigdheid van een aanzegvergoeding te voorkomen.
konworden dan als een opzegging. Dergelijke omstandigheden spelen in het onderhavige geval niet.
De eerste omstandigheid die B&J heeft genoemd (dat [werknemer] al tijdens dienstverband aangaf dat er een contract voor onbepaalde tijd was dat niet zomaar kan eindigen) bevestigt naar het oordeel van de kantonrechter juist dat [werknemer] de aanzegging
nietals een opzegging heeft opgevat. [werknemer] stelt zich in zijn e-mail van 23 december 2020 immers op het standpunt dat hij ook na 31 december 2020 aanspraak op loon heeft.
Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat [werknemer] de kwestie op zijn beloop heeft gelaten. Hieruit kan worden afgeleid dat [werknemer] er niet vanuit ging dat er een opzegging had plaatsgevonden, waartegen hij binnen twee maanden in rechte had moeten ageren.
Ook uit de omstandigheden dat [werknemer] zijn bedrijfseigendommen (onder protest) heeft ingeleverd en dat B&J een transitievergoeding en eindafrekening aan [werknemer] heeft uitbetaald, kan niet de conclusie worden getrokken dat [werknemer] de aanzegging als opzegging heeft opgevat. Deze handelingen vinden immers ook plaats bij de beëindiging van een bepaalde tijdscontract (na aanzegging).
De laatste door B&J genoemde omstandigheid is dat [werknemer] geen wedertewerkstelling heeft gevorderd. Ook deze omstandigheid kan zich in beide situaties (de opzegging van een onbepaalde tijdscontract en de aanzegging van een bepaalde tijdscontract) voordoen, zodat ook hieruit (zonder nadere toelichting van B&J, die ontbreekt) niet volgt dat de aanzegging als een opzegging opgevat had moeten worden.
Verder vindt de kantonrechter het aannemelijk dat [werknemer] zich ook vóór 13 augustus 2018 bezig hield met ‘custom’ werk. Uit het door [werknemer] overgelegde werkrooster blijkt immers dat hij zowel in week 32 (zijn laatste week als uitzendkracht) als in de weken daarna was ingedeeld op de afdeling Customs 3/ Export 2 en dat hij pas vanaf week 40 (1 – 7 oktober 2018) op een andere afdeling (Inbound 517) is ingeroosterd, omdat hij vanaf dat moment werd ingewerkt als shiftleader. De stelling van B&J dat [werknemer] vóór zijn indiensttreding het custom werk niet kon verrichten omdat hij toen nog geen toegang (profiel) had tot het DPD-systeem, is weersproken door [werknemer] . Volgens [werknemer] verrichtte hij deze werkzaamheden als uitzendkracht ook al door in te loggen onder een andere naam. Dit is door B&J onvoldoende gemotiveerd weersproken.
wezenlijkandere vaardigheden en verantwoordelijkheden vereist zijn, onvoldoende ontkracht. De door B&J overgelegde verklaringen zijn hiervoor onvoldoende. Daarin wordt weliswaar verklaard over (verschillen in) de inhoud van de werkzaamheden, maar niet over de vraag of voor die werkzaamheden wezenlijk andere vaardigheden en verantwoordelijkheden vereist zijn.