In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Sarajevo naar München, waardoor hij zijn aansluitende vlucht naar Amsterdam miste. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De passagier vorderde € 250,00 aan compensatie, plus buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk weersomstandigheden die door de luchtverkeersleiding waren opgelegd. De kantonrechter oordeelde dat Lufthansa voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door deze buitengewone omstandigheden en dat de luchtvaartmaatschappij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter concludeerde dat de passagier niet had aangetoond dat Lufthansa in gebreke was gebleven en wees de vordering af. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, die ongelijk kreeg in deze procedure.
De uitspraak benadrukt de toepassing van de Europese regelgeving inzake luchtreizen en de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in gevallen van vertraging. De kantonrechter bevestigde dat Lufthansa niet aansprakelijk was voor de compensatie, omdat de vertraging het gevolg was van omstandigheden die buiten hun controle lagen.