In deze zaak hebben de passagiers, die met Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft een vervoersovereenkomst hadden gesloten, compensatie geëist vanwege een vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming. De passagiers hadden op 8 mei 2019 een vlucht van Amsterdam-Schiphol via Frankfurt naar Verona geboekt, maar door een vertraging van de vlucht van Amsterdam naar Frankfurt misten zij hun aansluitende vlucht. De passagiers vorderden een bedrag van € 532,70 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals opgelegde slotwijzigingen door de luchtverkeersleiding.
De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door omstandigheden die buiten haar invloed lagen, en dat de luchtverkeersleiding een nieuw slot had opgelegd. De rechter concludeerde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en wees de vordering op basis van artikel 7 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 af. Echter, de kantonrechter kende de passagiers wel een bedrag van € 32,70 toe voor additionele kosten, te vermeerderen met wettelijke rente, omdat deze kosten onvoldoende gemotiveerd waren betwist. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking werd gegeven door kantonrechter M.M. Kruithof en is openbaar uitgesproken.