ECLI:NL:RBNHO:2021:12324
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Belastinggeschil inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen eiser, vertegenwoordigd door gemachtigde J.A. Klaver, en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012. De inspecteur had de navorderingsaanslag verminderd en een proceskostenvergoeding van € 522 toegekend voor de bezwaarfase. Eiser ging in beroep omdat hij vond dat de wegingsfactor voor de kostenvergoeding te laag was vastgesteld en dat deze op 1,5 had moeten worden gesteld.
De rechtbank oordeelde dat de zaak in bezwaar niet van een grotere complexiteit of belang was dan een gemiddelde zaak. Eiser had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een hogere wegingsfactor rechtvaardigden. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van het Hof Den Haag en het Hof Amsterdam, waarin vergelijkbare argumenten niet tot een hogere wegingsfactor leidden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen rechtens te honoreren spanning en frustratie bij eiser meer aanwezig was, aangezien hij in het gelijk was gesteld in de bezwaarfase.
Daarnaast deed eiser een verzoek tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn met drie maanden was overschreden en kende een schadevergoeding van € 500 toe. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.