ECLI:NL:RBNHO:2021:12398

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
9073660
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en incassokosten met beroep op verrekening

In deze zaak heeft eiseres, een schoonmaakbedrijf, een vordering ingesteld tegen gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, voor het betalen van onbetaalde facturen, incassokosten en rente. De vordering is ingesteld op 3 maart 2021, en de kantonrechter heeft op 29 december 2021 uitspraak gedaan. Gedaagde betwist de vordering en beroept zich op verrekening met niet gewerkte uren. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde in verzuim is gekomen door het niet tijdig betalen van de facturen, en dat de incassokosten terecht zijn doorberekend. De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van het restant van de onbetaalde facturen af, omdat het beroep van gedaagde op verrekening grotendeels slaagt. De kantonrechter oordeelt dat eiseres de juiste factuurdata heeft gehanteerd en dat gedaagde niet gerechtigd was om de betalingen op te schorten. Uiteindelijk wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 129,63, vermeerderd met wettelijke handelsrente en wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9073660 \ CV EXPL 21-1547
Uitspraakdatum: 29 december 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres]
gevestigd te [plaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. O.J. Boeder (AGIN Boeder Gerechtsdeurwaarders)
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]
gevestigd te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 3 maart 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft zowel schriftelijk als mondeling geantwoord.
1.2.
[eiseres] heeft hierop schriftelijk gereageerd en tevens een akte vermindering eis genomen, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De zaak in het kort

In deze zaak vordert [eiseres] een restant van onbetaalde facturen, incassokosten en rente. [gedaagde] betwist dit en beroept zich op verrekening van het restant van de onbetaalde facturen met niet gewerkte uren. Incassokosten zijn volgens haar onterecht doorberekend. Omdat [eiseres] wél de juiste factuurdata heeft aangehouden, is [gedaagde] in verzuim gekomen en is zij incassokosten verschuldigd. De vordering van het restant van de onbetaalde facturen wordt afgewezen, omdat het beroep van [gedaagde] op verrekening grotendeels slaagt.

3.Feiten

3.1.
[eiseres] exploiteert een schoonmaakbedrijf.
3.2.
Op 23 februari 2018 heeft [eiseres] een offerte aan [gedaagde] uitgebracht voor schoonmaakonderhoud aan het bedrijfspand van [gedaagde] aan [adres] (hierna: de offerte).
3.3.
De offerte vermeldt dat de facturatie geschiedt bij aanvang van de eerste werkzaamheden aan het begin van de nieuwe maand.
3.4.
Op de offerte zijn de ‘Algemene Voorwaarden voor Schoonmaakwerkzaamheden’ van toepassing verklaard (hierna: de algemene voorwaarden).
3.5.
Artikel 10 (betaling) van de algemene voorwaarden luidt:
a. Facturering zal in het algemeen in de derde week van de vierwekelijkse periode respectievelijk derde week van de kalendermaand plaatsvinden. Betaling dient te geschieden binnen 30 dagen na factuurdatum.
b. Indien betaling na deze termijn geschiedt, zal de wettelijke rente in rekening worden gebracht.
(…)
e. Alle kosten vallende op een eventuele gerechtelijke of buitengerechtelijke invordering, zijn voor rekening van de opdrachtgever.
3.6.
Op 27 maart 2018 heeft [eiseres] per e-mail een opdrachtbevestiging aan [gedaagde] gestuurd waarin 26 maart 2018 als ingangsdatum van de overeenkomst is vermeld.
3.7.
[gedaagde] heeft de opdrachtbevestiging niet getekend.
3.8.
[eiseres] heeft schoonmaakwerkzaamheden bij [gedaagde] uitgevoerd, die op haar beurt de maandelijkse facturen voldeed.
3.9.
Op 31 maart 2020 heeft Boeder Incasso Gerechtsdeurwaarders (hierna: de deurwaarder) [gedaagde] namens [eiseres] aangemaand om een vordering voor een hoofdsom van € 966,51 vermeerderd met incassokosten en rente (in totaal € 1.123,53) te voldoen.
3.10.
Op 1 april 2020 schrijft [x] namens [eiseres] per e-mail aan [gedaagde] :
Beste [voornaam] ,
Ons gesprek en de mail van de deurwaarder hebben elkaar gekruist.
Naar mijn idee is mijn coulance naar jullie toe behoorlijk op de proef gesteld de afgelopen maanden.
Tevens hebben wij in maart de volgende schrijven gestuurd, waar geen enkele reactie van jullie uit over is gekomen.
6 maart 2020 1ste herinnering
16 maart 2020 2de herinnering
23 maart 2020 laatste aanmaning
30 maart, laatste herinnering, met hierin vermelding dat de vordering uit handen wordt gegeven.
Op geen van de 4 schrijven hebben wij reactie mogen ontvangen om tot een betalingsregeling te komen.
Het kan dan ook niet zijn dat de bal nu bij ons wordt gelegd.
3.11.
[gedaagde] antwoordt diezelfde dag per e-mail aan [eiseres] :
(…) Ik heb die gezien de crisis die bij ons per 16 maart uitbrak even gemist.
Mijn fout. Ik was die eerste week allen maar bezig klanten te woord te staan die plotseling dicht moesten en nog van alles wilden. Vorige week zijn we druk met verhuizen geweest omdat er wellicht een lockdown zou komen.
(…)
Hoe nu verder, je bent inderdaad coulant geweest dat erken ik. Maar nu heb ik dus gewoon de kosten van boeder te slikken terugdraaien kan denk ik niet meer of kan dat wel en dat ik die kosten betaal?
Verder hebben we met 1x per twee weken echt genoeg nu aan de schoonmaak. (…)
Kunnen we het anders zo doen dat jullie nu 2x per maand komen zolang het duurt en de 2x ik wel betaal maar dan gebruik na verbouwing. (…)
3.12.
[eiseres] reageert op 2 april 2020 per e-mail als volgt:
Wij hebben een contract. Het kan niet zomaar even worden verlaagt van 2x per week naar 1x per 2 weken. (…)
Het volgende wil ik je voorstellen;
Vanaf week 15 maken wij 1x per week 2 uur schoon , want ook tijdens de verbouwing wordt er veel stof geproduceerd.
De factuur halveren wij voor de tijd dat de panden gesloten moeten blijven. Hierdoor wordt er een urenpotje opgebouwd van 1 uur per week.
Dit urenpotje kunnen wij na de verbouwing gaan inzetten voor de inhuisschoonmaak.
(…)
Wil je mij z.s.m. laten weten of je akkoord kan gaan met mijn voorstel. (…)
3.13.
[gedaagde] antwoordt diezelfde dag per e-mail aan [eiseres] onder meer:
(…) Voorlopig kunnen we 2 uur per week inzetten, maar wat gebeurt er in de twee uur? (…) Het 1 uur per week sparen we dan idd op, en kunnen we dan aan het eind inzetten voor de schoonmaak na verbouwing van de BGG. (…)
De helft is prima. Maar dan neem ik aan dat we dit per april in gaan voeren. Ik heb namelijk nu de gebruikelijke kosten gefactureerd gekregen.
3.14.
De deurwaarder heeft [gedaagde] op 6 april 2020 een betalingsherinnering gestuurd waarop [gedaagde] die dag € 112,50 aan de deurwaarder heeft voldaan en per e-mail heeft gevraagd om de vordering in 10 termijnen te voldoen.
3.15.
De deurwaarder heeft [gedaagde] op 15 april 2020 bevestigd dat [eiseres] bereid is een betalingsregeling van 10 termijnen te accepteren, mits de facturen over de komende maanden correct worden voldaan.
3.16.
Naar aanleiding van een vraag van [gedaagde] over de facturering van april schrijft [eiseres] op 30 april 2020 per e-mail:
(…) Vandaag maak ik alle creditfacturen van de maand april.
Hierbij zit ook jouw creditfactuur á 50%.
Afspraak = 3 uur per week factureren, waarvan wij 1 uur opsparen voor de bouwschoonmaak.
Over de maand mei krijg je ook weer een volledige factuur en eind mei de correctiefactuur, daar er in de maand mei vanuit de overheid versoepelingen doorgevoerd kunnen worden.
3.17.
Op 13 mei 2020 heeft de deurwaarder [gedaagde] aangemaand voor de betaling van een bedrag van € 3.875,17, bestaande uit een hoofdsom van € 3.382,78, incassokosten van € 579,91, rente van € 24,98 en na aftrek van de betaling van € 112,50.
3.18.
Volgens het (op verzoek) aan [gedaagde] gestuurde debiteurenoverzicht ziet de aanmaning van 13 mei 2020 op de facturen voor de maanden:
- februari factuurnummer [nummer 1] met factuurdatum 03-02-20
- maart factuurnummer [nummer 2] met factuurdatum 02-03-20
- april factuurnummer [nummer 3] met factuurdatum 01-04-20
- mei factuurnummer [nummer 4] met factuurdatum 01-05-20
waarop € 483,26 in mindering is gebracht zijnde een creditfactuur voor de maand april (factuurnummer [nummer 5] ).
3.19.
[gedaagde] vraagt op 13 mei 2020 en in de periode daarna in diverse e-mails aan de deurwaarder en [eiseres] om opheldering over bepaalde facturen en urenberekeningen. Van de deurwaarder volgt nog één aanmaning op 4 juni 2020 en van [eiseres] nog diverse aanmaningen voor de maandelijkse facturen na mei 2020.
3.20.
Op 8 juni 2020 schrijft [gedaagde] per e-mail aan [eiseres] :
(…) En dan hoor ik graag ook hoeveel uren jullie denken te moeten berekenen in totaal voor de maand mei.
Volgens mijn berekening 5x2 uur per week. Dat is namelijk het aantal uren welke gewerkt is volgens nieuw afspraak over nieuwe schoonmaak uren. (…)
3.21.
[gedaagde] heeft in de periode van mei tot en met augustus 2020 diverse betalingen gedaan waarvan de laatste op 28 augustus 2020.
3.22.
[gedaagde] heeft de overeenkomst van opdracht tussen partijen opgezegd zodat deze per 1 september 2020 is geëindigd.

4.De vordering

4.1.
[eiseres] vordert na vermindering van eis dat de kantonrechter [gedaagde] , voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van € 898,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2021. Daarnaast vordert zij proceskosten, daaronder begrepen een bedrag voor het gemachtigdensalaris.
4.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] haar verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. [gedaagde] heeft de factuur voor februari zonder bezwaar behouden en deze niet binnen de wettelijke termijn betaald.

5.Het verweer

5.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat de incassokosten ten onterechte in rekening zijn gebracht, omdat [eiseres] niet de juiste factuurdata heeft gehanteerd. [gedaagde] heeft de betalingen niet opgeschort, maar de nota’s van februari en maart 2020 enkel door overmacht (de coronapandemie) later betaald. De andere nota’s zijn volgens de betalingsvoorwaarden binnen 30 dagen voldaan na afloop van de maand waarin diensten zijn geleverd. Voor zover tijdige betaling is uitgebleven, is dat ook verklaarbaar door het feit dat steeds niet werd gereageerd op verzoeken om opheldering over de facturen. [gedaagde] beroept zich op verrekening van het restant van de onbetaalde facturen (een bedrag van € 297,21) met niet-gewerkte uren. Daarnaast verzoekt zij om een (proces)kostenvergoeding.

6.De beoordeling

6.1.
Als uitgangspunt geldt dat sprake is van een overeenkomst van opdracht tussen partijen die beiden handelen in de uitoefening van hun bedrijf of beroep.
6.2.
Daarnaast geldt dat de vordering van [eiseres] uit drie onderdelen bestaat, namelijk een restanthoofdsom, incassokosten en rente. Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 6:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een betaling van een geldsom aan verschillende componenten waaruit het verschuldigd bedrag is opgebouwd, eerst in mindering wordt gebracht op de kosten, dan op de verschenen rente en vervolgens op de hoofdsom en de lopende rente. Dat betekent dat een schuldeiser de gedane betaling eerst mag afboeken op verschuldigde buitengerechtelijke incassokosten.
6.3.
Om het geschil te kunnen beoordelen, zal eerst op het verweer over de factuurdata worden ingegaan, omdat dit van belang is om vast te stellen of sprake is van verzuim.
Factuurdata
6.4.
Het geschil spitst zich onder meer toe op de vraag of [eiseres] de juiste factuurdata heeft aangehouden. De kantonrechter overweegt dat voor de beantwoording van die vraag van belang is wat partijen hierover hebben afgesproken en - bij gebreke van een schriftelijke overeenkomst - wat partijen over en weer van elkaar mochten verwachten. Partijen hebben hierbij rekening te houden met elkaars belangen.
6.5.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] het aanbod van de offerte mondeling heeft aanvaard. [eiseres] heeft conform de mondelinge overeenkomst gefactureerd en de facturen zijn niet binnen dertig dagen na facturatie voldaan. [gedaagde] voert daartegen aan dat zij de opdrachtbevestiging niet heeft getekend en dat slechts de algemene voorwaarden van toepassing zijn, zodat de facturering niet aan het begin van de maand, maar in de derde week van een kalendermaand plaatsvindt. De kantonrechter overweegt dat algemene voorwaarden niet van toepassing kunnen zijn zonder dat er een overeenkomst tussen partijen bestaat. Deze overeenkomst kan - zoals in dit geval - ook mondeling tot stand komen (wat [gedaagde] ook niet betwist) door aanvaarding van een aanbod. Wat partijen daarbij van elkaar mochten verwachten ligt besloten in het aanbod van de offerte, welk aanbod [gedaagde] heeft aanvaard door [eiseres] opdracht te geven om vanaf medio 2018 schoonmaakwerkzaamheden in haar bedrijfspand uit te voeren. In de offerte staat onder meer:
7. Op deze offerte zijn de Algemene Voorwaarden voor schoonmakenwerkzaamheden van toepassing. Deze treft u aan in de bijlage.
(…)
9. Facturatie geschiedt bij aanvang van de eerste werkzaamheden aan het begin van de nieuwe maand.
6.6.
Gezien bovenstaand citaat is in de offerte afgeweken van artikel 10 van de algemene voorwaarden, omdat is bepaald dat facturatie geschiedt aan het begin van de maand. Daarnaast is niet gebleken dat [gedaagde] vóór januari 2020 enig bezwaar heeft geuit tegen deze manier van facturatie en heeft zij de facturen - hoewel niet altijd op tijd - tot januari 2020 ook voldaan. [eiseres] mocht daarom niet verwachten dat [gedaagde] dit punt na anderhalf jaar ter discussie zou stellen. [eiseres] heeft dus de juiste factuurdata aangehouden.
Opschortingsrecht?
6.7.
Voor zover de kantonrechter het verweer van [gedaagde] (toch) zo moet begrijpen dat zij zich beroept op opschorting, omdat haar vragen over facturen en urenberekeningen niet (op tijd) werden beantwoord (wat [eiseres] betwist), faalt dat verweer. Het feit dat er onduidelijkheid is over het uurtarief of het aantal doorberekende uren, betekent namelijk niet dat een factuur in het geheel niet betaald hoeft te worden. De onduidelijkheid die [gedaagde] aanvoert rechtvaardigt niet dat [gedaagde] de facturen langer dan dertig dagen geheel onbetaald heeft gelaten. Voor het opschorten van een betaling tot de ontvangst van een creditfactuur geldt hetzelfde. [gedaagde] had ten minste het bedrag van de factuur moeten voldoen dat zij voor die maand meende wel verschuldigd te zijn. [gedaagde] komt dus geen beroep op opschorting toe.
Restant hoofdsom
6.8.
[eiseres] stelt dat zij nog een bedrag van € 409,71 aan restant hoofdsom van [gedaagde] te vorderen heeft. Hiertoe heeft zij alle (credit)facturen van februari tot en met augustus 2020 overgelegd van in totaal € 4.870,85 en stelt zij dat [gedaagde] € 4.461,14 heeft voldaan. Het restant ziet volgens [eiseres] deels op de factuur voor de maand mei (€ 297,21) en deels op de factuur voor de maand augustus (€ 112,50). [gedaagde] voert daartegen aan dat er juist een bedrag van € 297,21 gecrediteerd moet worden, omdat niet het juiste aantal uren in april/mei is doorberekend. Zowel in april als in mei is acht uur te weinig schoongemaakt en de uren van het ‘opgebouwde potje’ van één uur per week, zijn nooit gebruikt. Tegen de gestelde achterstand voor de maand augustus voert zij aan dat zij het bedrag van € 112,50 wel heeft betaald.
Betaling factuur augustus
6.9.
Dat laatste verweer slaagt niet. [gedaagde] heeft weliswaar op 6 april 2020 € 112,50 aan de deurwaarder betaald, maar [eiseres] mocht dit bedrag, zoals hiervoor in r.o. 6.2 is overwogen, afboeken op de verschuldigde buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] had immers een betalingsregeling getroffen voor de betaling van de factuur van februari met incassokosten en rente. Daardoor was de volledige factuur voor februari nog onbetaald. [gedaagde] heeft op 26 augustus 2020 een bedrag van € 854,01 voor februari voldaan, zodat zij nog € 112,50 moet betalen.
Betaling factuur mei
6.10.
Vast staat dat [eiseres] mei 2020 heeft gefactureerd op basis van vier uur schoonmaakwerkzaamheden per week, namelijk het oorspronkelijke maandbedrag op basis van zes uur per week (€ 966,51) gevolgd door een creditfactuur (€ 297,47) voor acht uur minder werk.
6.11.
Op vrijdag 15 mei 2020 heeft [eiseres] het volgende aan [gedaagde] gemaild:
Naar aanleiding van ons bezoek aan jouw bedrijfspand, wil ik langs deze weg aangeven dat wij tijdens de tijdelijke situatie 2x per week 2 uur per keer gaan schoonmaken.
(…)
Wij passen de factuur per 18-05-2020 aan naar de vernieuwde uren van 4 uur per week.
6.12.
Uit het voorgaande citaat blijkt dat [eiseres] op 15 mei 2020 heeft aangekondigd vanaf 18 mei 2020 vier uur per week te gaan factureren. [eiseres] onderbouwt niet op grond waarvan zij in de eerste helft van mei 2020 vier uur per week in rekening mocht brengen. Evenmin weerlegt zij het verweer van [gedaagde] dat in de eerste helft van mei 2020 slechts twee uur per week is gewerkt. Dat betekent dat in de eerste helft van mei nog sprake was van de tijdelijke afspraak van twee uur per week schoonmaken en opbouw van een potje van één uur per week tegen betaling van 50% van de oorspronkelijke maandfactuur (zie r.o. 3.12 en 3.13). Voor de eerste helft van mei mocht [eiseres] dus een bedrag van € 241,63 (0,5 x 50% x € 966,51) factureren.
6.13.
Voor de tweede helft van mei 2020 geldt het volgende. In de e-mail van 8 juni 2020 aan [eiseres] en latere berekeningen sluit [gedaagde] aan bij het daadwerkelijke aantal gewerkte uren. Maar behalve dat bepaalde (credit)facturen volgens haar niet zouden kloppen, heeft [gedaagde] niet onderbouwd waarom het exacte aantal gewerkte uren het uitgangspunt voor de facturen is. [eiseres] heeft gesteld dat partijen een jaarprijs en daarvan afgeleid naar rato maandprijzen zijn overeengekomen, wat ook in lijn is met de offerte en aansluit op de manier waarop [eiseres] altijd aan [gedaagde] heeft gefactureerd. Niet is gebleken dat op dat punt in april/mei andere afspraken zijn gemaakt, zodat de kantonrechter het standpunt van [eiseres] volgt. In beginsel geldt daarom voor de tweede helft van mei 2020 een facturering van vier uur per week op jaarbasis en daarvan afgeleid naar rato maandprijzen, zodat voor de tweede helft van mei een bedrag van € 322,38 (0,5 x (€ 644,76) gefactureerd mocht worden.
6.14.
Gezien het voorgaande geldt dat [eiseres] in mei 2020 - afgezien van het hierna te vermelden verweer – in totaal € 564,01 mocht factureren. Omdat [eiseres] per saldo € 669,04 heeft gefactureerd, heeft [gedaagde] voor mei 2020 € 105,03 te veel betaald.
6.15.
[gedaagde] voert nog aan dat zowel in april als in mei 2020 acht uur te weinig is gewerkt, welke uren zij - zo begrijpt de kantonrechter - met de restantvordering mocht verrekenen. [gedaagde] gaat bij haar berekening voor beide maanden uit van vier uur per week, terwijl volgens de tijdelijke afspraak in april en de eerste helft van mei slechts twee uur per week zou worden gewerkt en één uur opgebouwd om na de verbouwing te worden gebruikt voor ‘inhuisschoonmaak/bouwschoonmaak’. Niet is gebleken dat in die periode te weinig is gewerkt, maar [gedaagde] heeft in die zes weken elke week één uur opgebouwd dat recht geeft op een creditering omdat niet is gebleken dat deze uren in die periode daarna door [eiseres] extra zijn gewerkt of zijn verrekend met een factuur. Voor de laatste twee weken van mei geldt dat één werkdag van twee uur gelijk viel met Hemelvaart. Dat is een officiële feestdag die wordt geacht te zijn verdisconteerd in de overeengekomen maandprijs. Voor de andere werkdag van twee uur heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat er die dag niet is gewerkt, althans de stelling dat er in mei vele donderdagen zijn uitgevallen is daarvoor onvoldoende. Het verweer van Geuzenbroek slaagt daarom gedeeltelijk, omdat zij recht heeft op een creditering van zes uur, een bedrag van € 223,10 incl. btw (6x € 30,73 ex btw).
Tussenconclusie
6.16.
Uit de overwegingen hiervoor onder 6.8 tot en met 6.15 volgt enerzijds dat [gedaagde] voor de maand augustus 2020 nog € 112,50 aan restant hoofdsom moet betalen. Anderzijds heeft zij voor de maand mei € 105,03 teveel betaald en daarnaast recht op een creditering van € 223,10. Dat betekent per saldo dat [eiseres] € 215,63 van de gefactureerde maandbedragen aan [gedaagde] moet terugbetalen.
6.17.
De vordering tot betaling van het restant van de hoofdsom zal worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
6.18.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of [eiseres] incassokosten aan [gedaagde] mocht doorberekenen en zo ja voor welk bedrag. [gedaagde] voert immers aan dat deze onterecht aan haar in rekening zijn gebracht. Gelet op het feit dat hiervoor in r.o. 6.6 is geconstateerd dat [eiseres] wél de juiste factuurdata heeft gehanteerd, staat vast dat [gedaagde] de facturen voor februari tot en met juni 2020 niet tijdig heeft betaald. Deze facturen zijn namelijk volgens een door haar zelf ingebracht bankafschrift niet binnen dertig dagen na de factuurdatum voldaan. Ook staat vast dat [gedaagde] haar betalingen niet volledig mocht opschorten (zie r.o. 6.7).
Dat betekent dat [gedaagde] in verzuim was en incassokosten in rekening gebracht mochten worden over het totaal van de niet tijdig betaalde facturen, namelijk:
- februari tot en met juni 2020: (4x € 966,51 + 1x € 644,76) = € 4.510,80
- min het teveel betaalde en recht op creditering in mei = € 328,13 -/-
- min de creditfacturen (€ 483,26 + € 297,47 + € 74,37) =
€ 855,10 -/-
Totaal: € 3.327,57
6.19.
Op grond van de staffel van artikel 2 lid 1 van het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten mag over een hoofdsom van € 3.327,57 een bedrag van € 457,76 aan buitengerechtelijke kosten doorberekend worden. [gedaagde] heeft daarvan al € 112,50 voldaan (zie hiervoor r.o. 6.9), zodat een bedrag van € 345,26 aan incassokosten zal worden toegewezen.
6.20.
Na verrekening van het aan [gedaagde] terug te betalen bedrag van € 215,63 met de nog door te betalen incassokosten van € 345,26, moet [gedaagde] nog een bedrag van € 129,63 aan [eiseres] voldoen.
Wettelijke handelsrente
6.21.
[eiseres] heeft zowel een bedrag aan vervallen als lopende wettelijke handelsrente gevorderd. Toewijzing van de lopende rente impliceert toewijzing van samengestelde rente, omdat de lopende rente ook over de verschenen rente wordt gevorderd. In de berekende verschenen rente is ook de rente van het laatste jaar vóór de dagvaarding begrepen. Over dit laatste jaar is echter nog geen wettelijke rente over de verschenen wettelijke rente verschuldigd. Daarom wordt de berekende verschenen rente (€ 110,51) afgewezen en de wettelijke handelsrente toegewezen vanaf het moment van verzuim, te weten dertig dagen na de respectievelijke factuurdata tot 26 augustus 2020 én beperkt tot het totaal van de niet tijdig betaalde facturen van € 3.327,57.
6.22.
[eiseres] heeft ook wettelijke handelsrente over de buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Over die kosten is slechts de wettelijke rente van artikel 6:119 BW toewijsbaar en niet de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW, nu laatstgenoemd artikel niet van toepassing is op schadevergoedingsbedragen. De gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 345,26 aan buitengerechtelijke kosten wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
6.23.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] (gedeeltelijk) zal toewijzen.
6.24.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen. Het verzoek van [gedaagde] om een kostenveroordeling, is dan ook niet toewijsbaar.

7.De beslissing

De kantonrechter:
7.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 129,63;
7.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 3.327,57 vanaf het moment van verzuim te weten dertig dagen na de respectievelijke factuurdata tot 26 augustus 2020;
7.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente vanaf 3 maart 2021 over een bedrag van € 345,26 aan buitengerechtelijke kosten;
7.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter