In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een niet-ontvankelijk verklaring door de officier van justitie. Betrokkene had een administratieve sanctie, in de vorm van een boete, ontvangen en hiertegen beroep ingesteld. De officier van justitie verklaarde het beroep echter niet-ontvankelijk, waarop betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 7 januari 2022 was de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig, maar betrokkene zelf verscheen niet.
De kantonrechter overwoog dat op grond van artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het beroepschrift ten minste de gronden van het beroep moet bevatten. Aangezien betrokkene niet had gereageerd op eerdere brieven waarin werd verzocht om de beroepsgronden te vermelden, en ook niet ter zitting verscheen, kon de kantonrechter niet anders dan het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Er waren geen feiten of omstandigheden die erop wezen dat betrokkene niet in verzuim was geweest.
De uitspraak van de kantonrechter was dat het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Betrokkene werd gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen zes weken na de dag van toezending van de uitspraak. Hoger beroep is alleen mogelijk als de boete meer dan € 70,00 bedraagt. De procedure in hoger beroep is in beginsel schriftelijk, tenzij anders verzocht.