In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 augustus 2021 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil tussen Kedin Consumenten Financieringen B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van € 39,60, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, op basis van een kredietovereenkomst die volgens de eisende partij zonder rente of kosten was overeengekomen. De kantonrechter heeft ambtshalve de kredietovereenkomst getoetst aan de wettelijke vereisten van titel 7:2A van het Burgerlijk Wetboek, die zijn ontworpen ter bescherming van consumenten.
De rechter heeft vastgesteld dat de eisende partij niet voldoende heeft aangetoond dat de gedaagde partij correct is geïnformeerd over de kosten van het krediet en de afbetalingstermijn. De kantonrechter oordeelt dat de eisende partij de wettelijke (pre-)contractuele informatieverplichtingen niet is nagekomen en dat er geen bewijs is geleverd van een kredietwaardigheidstoets. Dit is van belang omdat de bescherming van consumenten tegen overkreditering en onverantwoordelijke leningspraktijken centraal staat in de Richtlijn consumentenkrediet.
De kantonrechter heeft de eisende partij opgedragen om nadere toelichting te geven over de kredietwaardigheidstoets en de informatieverplichtingen. Indien de eisende partij hier niet aan voldoet, kan dit leiden tot ambtshalve vernietiging van de kredietovereenkomst. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden, waarbij de kantonrechter de eisende partij heeft opgedragen om haar stellingen nader toe te lichten.