ECLI:NL:RBNHO:2021:2063

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
8698935 \ CV EXPL 20-6764
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over huurachterstand en teruggave inboedel

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een pand, een vordering ingesteld tegen gedaagde, de huurder, wegens huurachterstand. Eiser vorderde een totaalbedrag van € 2.250,00, inclusief wettelijke rente, voor achterstallige huur over de maanden april, mei, juni, juli en augustus 2020. Gedaagde erkende de huurachterstand voor de maanden april tot en met juli, maar betwistte de huur voor augustus, stellende dat hij deze contant had betaald. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling en wees de vordering van eiser toe. Daarnaast diende gedaagde een tegenvordering in voor teruggave van zijn inboedel, waaronder een zak met kleding. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde recht had op teruggave van de zak met kleding, maar wees de vordering tot schadevergoeding voor de overige inboedelgoederen af, omdat gedaagde niet had onderbouwd welke waarde deze goederen vertegenwoordigden. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8698935 \ CV EXPL 20-6764
Uitspraakdatum: 10 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser in conventie, gedaagde in reconventie
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M.J. Meijer
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie, eiser in reconventie
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. H. Temel

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 30 juli 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
[eiser] heeft de vordering verminderd. Vervolgens heeft [eiser] nog schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering.
1.3.
Op 9 februari 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Ter zitting heeft [eiser] de vordering verder verminderd.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van het pand gelegen aan [adres] (hierna: het gehuurde).
2.2.
[eiser] verhuurde sinds 3 juni 2016 het gehuurde aan [gedaagde] voor een prijs van, laatstelijk, € 450,00 per maand.
2.3.
Wegens ontstane huurachterstanden heeft [eiser] de huurovereenkomst per
1 september 2020 buitengerechtelijk ontbonden. [gedaagde] heeft het gehuurde per 1 september 2020 verlaten. [gedaagde] heeft (een deel van) zijn inboedel in het gehuurde achtergelaten.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert, na vermindering van eis, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.800,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, te vermeerderen met de niet betaalde huur van € 450,00 over de maand augustus, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de verschillende vervaldata, tot de dag der algehele voldoening. Daarnaast vordert [eiser] vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten
3.2.
[eiser] legt - kort weergegeven - aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] ondanks aanmaningen niet alle huurpenningen heeft voldaan. [eiser] vordert een bedrag van
€ 1.800,00 achterstallige huur over de maanden april, mei, juni en juli 2020. Voorts vordert [eiser] een bedrag van € 450,00 aan achterstallige huur over de maand augustus 2020.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering (gedeeltelijk). Hij erkent de huurachterstand over de maanden april, mei, juni en juli 2020. Ten aanzien van de maand augustus betwist [gedaagde] dat hij de huur niet heeft betaald en voert hij aan het bedrag van € 450,00 contant te hebben voldaan aan [eiser] . Het kwam vaker voor dat [gedaagde] de huur contant betaalde, hij hield dit bij in een notitieboekje. Omdat [gedaagde] na vertrek uit het gehuurde geen toegang had tot zijn inboedel kon hij niet beschikken over zijn notitieboekje. Daarom is [gedaagde] geschaad in zijn bewijspositie. De bewijslast inzake de contante betalingen zal derhalve op grond van redelijkheid en billijkheid moeten worden omgekeerd, aldus [gedaagde] .
4.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [eiser] veroordeelt tot teruggave van zijn inboedel binnen één week na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag voor iedere dag dat hier niet aan wordt voldaan, of, als dat niet mogelijk is, tot betaling van een bedrag van € 1.200,00, vermeerderd met de contractuele rente, subsidiair de wettelijke rente vanaf 1 september 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum van het vonnis.
4.3.
[gedaagde] legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij na zijn vertrek uit het gehuurde niet de mogelijkheid heeft gekregen om zijn inboedel uit het appartement te kunnen halen. De inboedel bestond in ieder geval uit een kledingkast met kleding, een tv en een combi-oven.
4.4.
[eiser] betwist de tegenvordering en stelt dat [gedaagde] wel degelijk toegang tot zijn inboedel had en dat in het gehuurde geen schriftelijke stukken meer aanwezig waren. Voor omkering van de bewijslast is geen plaats. Ter zitting heeft [eiser] aangevoerd dat hij een zak met kleding heeft bewaard en dat hij de overige spullen heeft weggegooid. [eiser] betwist dat de achtergebleven inboedel een waarde van € 1.200,00 vertegenwoordigde.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
Niet in geschil is de huurachterstand over de maanden mei, april, juni en juli 2020. De kantonrechter zal dit bedrag van € 1.800,00 dan ook toewijzen.
5.2.
Ten aanzien van de maand augustus 2020 oordeelt de kantonrechter als volgt. Huur is een brengschuld. Dit betekent dat de huurder zelf voor tijdige betaling moet zorgdragen. [eiser] stelt dat de huur over augustus 2020 onbetaald is gebleven. [gedaagde] voert aan dat hij de huur voor de maand augustus 2020 contant heeft voldaan.
5.3.
Nu [gedaagde] zich beroept op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde feiten (dat hij de huur over de maand augustus heeft betaald en dus niet meer verschuldigd is) dient hij te bewijzen dat er contant betaald is. Hoewel [gedaagde] een beroep heeft gedaan op omkering van de bewijslast, is hiervoor geen plaats. Omkering kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen. Dat een partij in bewijsnood zou verkeren, is op zichzelf onvoldoende voor omkering van de bewijslast (zie, onder meer, HR 12 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9428). De enkele stelling van [gedaagde] dat het voor hem lastig is om te bewijzen dat er is betaald omdat hij geen toegang had tot zijn inboedel (en zijn notitieboekje), volstaat niet. Daarbij komt nog dat [gedaagde] een afschrift van een bankopname of een kwitantie had kunnen laten zien, zodat alleen al gelet hierop geen sprake is van bewijsnood. [gedaagde] heeft geen concreet en specifiek bewijsaanbod gedaan. Hij zal dan ook niet alsnog tot bewijslevering worden toegelaten.
5.4.
De conclusie is dat de kantonrechter de huurachterstand over de maand augustus 2020 eveneens zal toewijzen, zodat in totaal een bedrag van € 2.250,00 voor toewijzing gereed ligt. De wettelijke rente hierover zal worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding.
5.5.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat de eisende partij de aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW niet heeft overgelegd. Daarmee is in strijd gehandeld met artikel 85 lid 1 Rv.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.
de tegenvordering
5.7.
De vordering van [gedaagde] in reconventie strekt tot teruggave van zijn inboedelgoederen of tot betaling van een totaalbedrag van € 1.200,00.
5.8.
De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] met betrekking tot dit onderdeel van de vordering in reconventie een beroep doet op revindicatie als bedoeld in artikel 5:2 BW. [eiser] heeft ter comparitie desgevraagd erkend dat hij de zak met kleding die in eigendom aan [gedaagde] toebehoort niet aan hem heeft teruggegeven en nog steeds onder zich heeft. Nu vaststaat dat [gedaagde] de eigenaar is van deze zak met kleding mag hij zijn eigendommen revindiceren. De kantonrechter zal de vordering tot teruggave van de zak met kleding dan ook toewijzen.
5.9.
Ten aanzien van de overige inboedelgoederen (de tv en de combi-oven) overweegt de kantonrechter het volgende. Volgens [eiser] heeft hij [gedaagde] in de gelegenheid gesteld de inboedelgoederen op te halen maar is [gedaagde] nooit komen opdagen. Aangezien deze spullen niets meer waard waren, heeft [eiser] vervolgens de inboedelgoederen afgevoerd naar de vuilstort, aldus [eiser] .
5.10.
[eiser] heeft ter zitting onweersproken gesteld niet meer over de inboedelgoederen te beschikken. Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] in dat geval in beginsel gehouden is de waarde van de inboedelgoederen aan [gedaagde] te vergoeden. [gedaagde] heeft echter haar (subsidiaire) vordering om [eiser] te veroordelen aan hem een bedrag van € 1.200,00 te betalen, gelet op de betwisting van [eiser] dat de inboedelgoederen nog enige waarde vertegenwoordigden, op geen enkele wijze onderbouwd. [gedaagde] heeft nagelaten te stellen welke waarde deze inboedelgoederen nog vertegenwoordigden. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering van [gedaagde] om [eiser] te veroordelen tot vergoeding van vervangende schadevergoeding als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
5.11.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 2.250,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 100,89
griffierecht € 83,00
salaris gemachtigde € 374,00;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
6.5.
veroordeelt [eiser] tot teruggave aan [gedaagde] van de zak met kleding;
6.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter