ECLI:NL:RBNHO:2021:2185

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
15/171773-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in een ondergrondse parkeergarage in Alkmaar met meerdere diefstallen en vernielingen

Op 1 juli 2020 heeft de verdachte opzettelijk brand gesticht in een ondergrondse parkeergarage in Alkmaar, waarbij twee personenauto's in vlammen opgingen. Dit leidde tot een grote brand die aanzienlijke schade veroorzaakte aan het gebouw en de geparkeerde voertuigen. De brandweer had moeite om de brand onder controle te krijgen door de hevige rook- en hitteontwikkeling. De rechtbank oordeelde dat er levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor aanwezige personen was te duchten. De verdachte werd ook beschuldigd van meerdere diefstallen en vernielingen, waaronder het stelen van goederen uit voertuigen en het vernielen van een camera van de politie. De rechtbank achtte de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar vanwege psychische problemen en middelengebruik. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 550 dagen, waarvan 272 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door de reclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder de Gemeente Alkmaar en de politie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/171773-20, 15/152448-20 (ttz. gev); 15/164651-20 (ttz. gev); 15/168711-20 (ttz. gev)
Uitspraakdatum: 18 maart 2021
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 maart 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in P.I. Vught, PPC.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting van 5 oktober 2020 gevoegd.
De zaak met parketnummer 15/171773-20 wordt hierna aangeduid als zaak A.
De zaak met parketnummer 15/152448-20 wordt hierna aangeduid als zaak B.
De zaak met parketnummer 15/164651-20 wordt hierna aangeduid als zaak C.
De zaak met parketnummer 15/168711-20 wordt hierna aangeduid als zaak D.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen door de verdachte en mr. R. Kiewitt, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van zaak A
Feit 1
Primairhij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 1 juli 2020 in de gemeente Alkmaar (telkens) opzettelijk brand heeft gesticht door (telkens) de vlam van een aansteker, althans open vuur, in aanraking te brengen met een brandbare stof en/of in aanraking te brengen met en/of achter te laten bij (een onderdeel/onderdelen van) een personenauto ( [auto 1] , gekentekend [[..]] ) en/of een elektrische personenauto ( [auto 2] , gekentekend [[..]] ), (welke auto’s geparkeerd stond(en) op het
ondergrondse parkeerdek -2 van de Singelgarage aan [R.] te Alkmaar), ten gevolge waarvan voornoemde auto('s) en/of één of meer andere auto('s) in die parkeergarage (gekentekend [[..]]
) en/of (een gedeelte/gedeelten van) de parkeergarage geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand en/of rookschade en/of blusschade hebben opgelopen, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan (telkens) gemeen gevaar voor één of meer andere in die parkeergarage geparkeerde auto's/voertuigen en/of (het interieur van) de parkeergarage, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in de parkeergarage bevindende mens(en), in elk geval (telkens) levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
Subsidiair
hij op of omstreeks 1 juli 2020 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, ( [auto 1] , gekentekend [[..]] ) en/of een elektrische personenauto ( [auto 2] , gekentekend [[..]] ), (welke geparkeerd stond(en) op het ondergronds parkeerdek -2 van de Singelgarage aan [R.] te Alkmaar) in elk geval enig goed geheel of ten dele toebehorende aan [de benadeelde 1] en/of [de benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door deze personenauto('s) in brand te steken, althans in aanraking te brengen met vuur;
Feit 2hij in de periode van 30 juni 2020 tot en met 1 juli 2020 te Alkmaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een personenauto ( [auto 3] , gekentekend [[..]] ) heeft weggenomen diverse goederen te weten, drie aanstekers en/of twee kentekenbewijzen en/of diverse papieren bescheiden en/of een rode tas met gereedschap en/of verschillende maten boren (merk: Piranjha) en/of een telefoonlader en/of gereedschap en/of spaanplaatschroeven en/of een bluetooth speaker (merk Philips) en/of een boormachine en/of spuitbussen en/of remmenreiniger) geheel of ten dele toebehorende aan [de benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot voornoemde auto heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking door het rubber van het voordeurraam kapot te maken (waardoor het portier vanuit binnenuit kon worden bediend);
Ten aanzien van zaak B
hij op of omstreeks 10 juni 2020 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een camera- en intercomsysteem, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan politie Noord Holland/Politie Alkmaar toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Ten aanzien van zaak C
Primairhij, op of omstreeks 23 juni 2020 te Alkmaar, althans in Nederland, een auto (kenteken [[..]] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [de benadeelde 4] en/of [de benadeelde 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een autosleutel voor welk gebruik hij, verdachte, niet gerechtigd was;
Subsidiairhij, te Alkmaar, althans in Nederland op of omstreeks 23 juni 2020 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, ( [auto 4] ), toebehorende aan [de benadeelde 4] en/of [de benadeelde 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, te weten de [XX] en/of de N242, in elk geval op een weg;
Ten aanzien van zaak D
Feit 1
Primair
hij op of omstreeks 28 juni 2020 te Alkmaar sleutels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [de benadeelde 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Subsidiairhij op of omstreeks 28 juni 2020 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om sleutels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [de benadeelde 6] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, naar de schuur van de woning (aan de [X] ) is gegaan, waarna hij de scharnieren uit de deur heeft gehaald en/of sleutels in zijn zak heeft gestopt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2hij op of omstreeks 21 juni 2020 te Alkmaar een telefoon (merk: Huawei P30), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [de benadeelde 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3.
Standpunten van partijen
3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van zaak A gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Op basis van het procesdossier kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte de brand heeft gesticht waarbij gevaar voor goederen is ontstaan. Ook kan het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van zaak B heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van zaak C heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van zaak D heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de zaken A, B en D op het standpunt gesteld dat deze feiten wettig en overtuigend bewezen verklaard kunnen worden.
De raadsman heeft zich ten aanzien van zaak C op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. De verdachte was van plan de meegenomen bestelauto terug te brengen en dus is er geen sprake van diefstal maar slechts van de subsidiair ten laste gelegde joyriding.

4.Oordeel van de rechtbank

4.1
Bewijs
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.2
Bewijsmotivering
Ten aanzien van zaak A
Anders dan de officier van justitie en de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat als gevolg van de onder feit 1 primair ten laste gelegde brandstichting niet alleen gemeen gevaar voor goederen maar ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar te vrezen is geweest voor (mogelijk) aanwezige personen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 1 juli 2020 omstreeks 6:20 uur in de Singelgarage te Alkmaar twee personenauto’s in brand heeft gestoken. Als gevolg hiervan is een grote brand ontstaan in de ondergrondse parkeergarage, wat tot veel schade aan het gebouw en de geparkeerde auto’s heeft geleid. Het heeft enkele dagen geduurd voordat de brandweer de brand onder controle had.
Uit het forensisch brandonderzoek volgt dat door de betonconstructie van deze parkeergarage sprake is van een laag plafond waardoor rook en hitte moeilijk afgevoerd konden worden. Het zicht in de parkeergarage is door de brand snel gereduceerd waardoor personen die zich op dat moment in de parkeergarage of één van de daarin geparkeerde auto's hadden bevonden, mogelijk de parkeergarage niet op tijd hadden kunnen verlaten.
Verder volgt uit het onderzoek dat als gevolg van de hevige rookontwikkeling, het zuurstoftekort, de koolmonoxidevergiftiging en de hoge temperatuur, in de parkeergarage aanwezige personen mogelijk zwaar of zelfs dodelijk letsel hadden kunnen oplopen. De parkeergarage kon in verband met de heftige rookontwikkeling gedurende langere tijd niet door de brandweer betreden worden, waardoor een redding van personen die zich op dat moment in de parkeergarage hadden bevonden niet mogelijk zou zijn geweest.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de brand op een doordeweekse dag omstreeks 6:20 uur is aangestoken, een tijdstip waarop, naar algemeen bekend is, de kans groot is dat personen hun auto komen ophalen en/of medewerkers van de parkeergarage aanwezig kunnen zijn. Dat dit ook daadwerkelijk het geval was, blijkt uit het feit dat getuige [de benadeelde 8] die ochtend in de parkeergarage was om naar zijn auto te gaan en een auto in brand heeft zien staan.
Door brand te stichten in een ondergrondse parkeergarage op een tijdstip waarop - naar algemeen bekend is - de kans zeer groot is dat personen hun auto komen ophalen en/of medewerkers van de parkeergarage aanwezig kunnen zijn, en zich daar ook daadwerkelijk een persoon bevond (getuige [de benadeelde 8] ), was het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor andere personen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar.
Ten aanzien van zaak C
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat geen sprake zou zijn van diefstal en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting vast dat de verdachte een bestelauto waar de autosleutel nog in zat heeft weggenomen, op het moment dat de bestuurder de autodeur open liet toen hij een brief ging posten. De verdachte is weggereden met de auto en verderop door de politie in de auto aangehouden. De verdachte heeft verklaard dat hij de auto meenam omdat hij spullen wilde wegbrengen en de auto daarna wilde terugbrengen. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het voorgaande, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte het oogmerk had zich de auto wederrechtelijk toe te eigenen. Dat de verdachte de auto wilde terugbrengen, acht de rechtbank niet aannemelijk.
4.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in zaak A onder 1 primair en 2, en de in zaak B, zaak C primair en zaak D onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Ten aanzien van zaak A
Feit 1
Primair
hij op 1 juli 2020 in de gemeente Alkmaar opzettelijk brand heeft gesticht door telkens de vlam van een aansteker, althans open vuur, in aanraking te brengen met een brandbare stof en/of in aanraking te brengen met en/of achter te laten bij een personenauto ( [auto 1] , gekentekend [[..]] ) en een elektrische personenauto ( [auto 2] , gekentekend [[..]] ), welke auto’s geparkeerd stonden op het ondergrondse parkeerdek -2 van de Singelgarage aan [R.] te Alkmaar,
ten gevolge waarvan voornoemde auto’s en andere auto’s in die parkeergarage
(gekentekend [[..]] ) en gedeelten van de parkeergarage geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en/of rookschade en/of blusschade hebben opgelopen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in de parkeergarage bevindende mensen, te duchten was.
Feit 2hij op 1 juli 2020 te Alkmaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto ( [auto 3] , gekentekend [[..]] ) heeft weggenomen diverse goederen, te weten drie aanstekers en twee kentekenbewijzen en diverse papieren bescheiden en een rode tas met gereedschap en verschillende maten boren (merk: Piranjha) en een telefoonlader en gereedschap en spaanplaatschroeven en een bluetooth speaker (merk Philips) en een boormachine en spuitbussen en remmenreiniger, toebehorende aan [de benadeelde 3] , en zich daarbij de toegang tot voornoemde auto heeft verschaft door middel van braak door het rubber van het voordeurraam kapot te maken (waardoor het portier vanuit binnenuit kon worden bediend).
Ten aanzien van zaak B
hij op 10 juni 2020 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een camera- en intercomsysteem dat aan politie Noord Holland toebehoorde, heeft vernield en onbruikbaar heeft gemaakt.
Ten aanzien van zaak C
Primairhij op 23 juni 2020 te Alkmaar, een auto (kenteken [[..]] ), die aan [de benadeelde 4] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de verdachte die auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een autosleutel voor welk gebruik hij, de verdachte, niet gerechtigd was.
Ten aanzien van zaak D
Feit 1
Primair
hij op 28 juni 2020 te Alkmaar sleutels, die aan [de benadeelde 6] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen.
Feit 2hij op 21 juni 2020 te Alkmaar een telefoon (merk: Huawei P30), die aan [de benadeelde 7] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A
Feit 1 primair:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Feit 2:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Ten aanzien van zaak B
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen en onbruikbaar maken
Ten aanzien van zaak C
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel
Ten aanzien van zaak D
Feit 1 primair en feit 2, telkens:
Diefstal
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 550 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 275 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft voorts gevorderd die voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Met deze eis beoogt de officier van justitie dat de verdachte vanuit detentie op 1 april 2021 kan worden opgenomen in een forensische zorginstelling.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld zich te kunnen vinden in het advies van de reclassering alsmede in de vordering van de officier van justitie. Hij heeft benadrukt dat het van belang is dat de verdachte zo spoedig wordt opgenomen in een forensische zorginstelling en daar een aanvang kan maken met behandeling.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft een grote brand veroorzaakt in een ondergrondse parkeergarage door twee personenauto’s in brand te steken. Door de hevige rook- en hitteontwikkeling kon de brandweer gedurende langere tijd de parkeergarage niet betreden en heeft het lang geduurd voordat de brand onder controle was. Ten gevolge van die brand is aanzienlijke schade ontstaan aan het gebouw en daarin geparkeerde voertuigen. Ruim zestig personen hebben aangifte gedaan van beschadiging van hun auto. De parkeergarage is tot op de dag van vandaag gesloten.
De verdachte heeft door die brandstichting een zeer gevaarlijke situatie veroorzaakt. Dat de gevolgen beperkt zijn gebleven tot aanzienlijke materiële schade voor de gemeente als eigenaar van de parkeergarage en voor particuliere autobezitters, is niet aan de verdachte te danken. Het had, in het bijzonder ook gelet op het tijdstip van de brandstichting, veel erger kunnen aflopen. Met zijn handelen had de verdachte immers op dat moment andere mensen ernstig in gevaar kunnen brengen. Bovendien geldt dat gebeurtenissen als deze ook in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg brengen.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verschillende diefstallen (met braak) en vernieling van een beveiligingscamera van de politie. De verdachte heeft hiermee de benadeelden schade en ernstige overlast bezorgd.
De persoon van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij in het verleden veelvuldig in aanraking is gekomen met politie en justitie. De laatste keer dat de verdachte is veroordeeld voor het plegen van een misdrijf was in 2011. Dit is dusdanig lang geleden, dat de rechtbank dit niet in het nadeel van de verdachte zal meewegen bij het bepalen van de op te leggen straf.
Bij haar beslissing houdt de rechtbank voor wat betreft de persoon van de verdachte rekening met de volgende rapporten:
-een Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek van 18 november 2020, uitgebracht door drs. [GK] en drs. [JM] , psychiaters. Dit rapport is opgesteld in verband met de onder zaak A ten laste gelegde brandstichting;
-een Pro Justitie rapport psychologisch onderzoek van 18 november 2020, uitgebracht door drs. [JY] , GZ-psycholoog. Ook dit rapport is opgesteld in verband met brandstichting;
-een reclasseringsadvies van 21 december 2020, uitgebracht door [HD] , reclasseringswerker van GGZ ERW Novadic-Kentrom Den Bosch.
Uit de rapporten van de psychiater en de psycholoog volgt, dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens, namelijk een psychotische kwetsbaarheid en een stoornis in het gebruik van middelen. Deze stoornis was naar alle waarschijnlijkheid eveneens aan de orde ten tijde van de brandstichting. Beide deskundigen beschrijven dat de verdachte in de periode voorafgaand aan de brandstichting kampte met de nodige problemen. Hij was zijn woning verloren waardoor hij een zwervend bestaan leidde, bouwde zonder overleg met een arts zijn methadon af en het drugsgebruik nam weer toe. Hij vertoonde verward en afwijkend gedrag en bij twee opnames (bij [[..]] ) werd hij naar aanleiding van zijn gedrag weggestuurd. Aannemelijk is dat de verdachte tijdens de brandstichting onder invloed was van drugs en dat hij psychotisch ontregeld was. Hoewel de verdachte de deskundigen geen zicht heeft kunnen geven op zijn afwegingen, gaan zij ervan uit dat dit in ieder geval deels zijn gedragskeuze beïnvloedde ten tijde van de brandstichting. De psychiater en de psycholoog adviseren daarom de brandstichting in (ten minste) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het risico op recidive wordt door de deskundigen ingeschat als hoog. Het advies is om de behandeling van de verdachte te richten op langdurige abstinentie van middelen en effectief instellen op (anti psychotische) medicatie. Wanneer de verdachte abstinent is van middelen, wordt het risico op psychotische decompensatie en recidive aanzienlijk kleiner. De verdachte is gebaat bij een beveiligde afdeling met structuur zoals een forensische kliniek. De
deskundigen adviseren de mogelijkheid van een zorgmachtiging te onderzoeken met daarnaast een klinische opname met reclasseringstoezicht als onderdeel van een voorwaardelijke veroordeling.
De rechtbank is van oordeel dat deze rapporten op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies met betrekking tot de toerekenbaarheid wordt gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten aanzien van de brandstichting dan ook over. De overige ten laste gelegde feiten zijn gepleegd in een korte periode van drie weken voorafgaand aan de datum waarop de brandstichting heeft plaatsgevonden. Uit het dossier blijkt dat de verdachte ook in die periode al in een ernstig verwarde toestand verkeerd moet hebben. Gelet daarop acht de rechtbank het oordeel van de deskundigen omtrent de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten tijde van de brandstichting op 1 juli 2020 ook relevant voor de overige ten laste gelegde feiten, die hebben plaatsgevonden in de weken daaraan voorafgaand.
De rechtbank concludeert derhalve dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend en zal hiermee (in sterke mate) rekening houden bij de strafoplegging.
De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met - kort gezegd - de volgende bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij reclassering;
  • opname in een zorginstelling;
  • ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang; en
  • drugs- en alcoholverbod.
Voorts adviseren zij de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht daarop.
De verdachte heeft zich bereid verklaard aan de geadviseerde voorwaarden mee te werken.
De officier van justitie heeft in het kader van een verkenning van mogelijkheden en gelet op de rapportage van de deskundigen ter zitting meegedeeld dat van de zijde van het Openbaar Ministerie is overwogen een aanvraag voor een zorgmachtiging te doen. Nadat bleek dat de verdachte vrijwillig bereid was mee te werken aan behandeling en begeleiding, is besloten af te zien van het aanvragen van een zorgmachtiging. Voorts heeft de officier van justitie meegedeeld dat de opname coördinator heeft laten weten dat de verdachte op 1 april 2021 kan worden opgenomen bij FPA [[..]] .
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van de feiten, met name de brandstichting in de parkeergarage, ligt een langdurige gevangenisstraf in principe in de rede. Zoals hiervoor is overwogen, kunnen de bewezen verklaarde feiten echter slechts in verminderde mate aan de verdachte worden toegerekend. Dit is aanleiding een lagere straf op te leggen dan gebruikelijk. De rechtbank is bovendien– in lijn met de officier van justitie, de verdediging en de deskundigen – van oordeel dat essentieel is dat het recidivegevaar zoveel mogelijk wordt ingeperkt door behandeling van de verdachte. Daarvoor is van belang dat de verdachte zal worden opgenomen in een forensische kliniek en op 1 april 2021 is er een opnameplaats beschikbaar. De op te leggen straf zal erop toegesneden zijn dat de verdachte op die datum in de kliniek kan worden opgenomen en kan starten met de benodigde behandeling.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 550 dagen passend is. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan, 272 dagen [1] , vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Daarmee wordt uitdrukkelijk beoogd dat de verdachte direct na het uitzitten van het onvoorwaardelijke deel van zijn straf aansluitend kan worden opgenomen in een kliniek. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de straf een proeftijd verbinden van drie jaren, met de bedoeling de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit en als stok achter de deur om mee te werken aan het noodzakelijke behandeltraject. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering.
Zoals hierboven is overwogen betreft de brandstichting een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor (de onaantastbaarheid van het lichaam van) een of meer personen. Gelet op de conclusies in de hiervoor genoemde rapporten, moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan indien hij niet behandeld wordt. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de aan de voorwaardelijke veroordeling te verbinden bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Vordering benadeelde partijen

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen van de benadeelde partijen geheel kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van Gemeente Alkmaar in zaak A, feit 1 op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Volgens de raadsman voldeed de garage niet aan de daaraan te stellen eisen ten aanzien van de brandveiligheid, zoals ook onderwerp van debat in de gemeenteraad is. Als gevolg daarvan heeft het langer geduurd om de brand te blussen en is er dus meer schade ontstaan dan het geval zou zijn geweest als de garage wel voldoende brandveilig was geweest. In zoverre is sprake van eigen schuld aan de zijde van de gemeente bij het ontstaan van de schade. Het debat over de vordering van de gemeente levert, in verband met het beroep van de verdachte op eigen schuld aan de zijde van de gemeente, volgens de raadsman van de verdachte een onevenredige belasting van het strafproces op en dient daarom bij de burgerlijke rechter te worden behandeld.
Ten aanzien van alle overige vorderingen van de benadeelde partijen, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met daarbij het verzoek aan de rechtbank kritisch te kijken of en in hoeverre de gevorderde schade gedekt wordt door een verzekering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van zaak A
Gemeente Alkmaar
De benadeelde partij Gemeente Alkmaar heeft een vordering tot schadevergoeding van € 100.000,- ingediend tegen de verdachte als vergoeding voor het door de gemeente te dragen eigen risico ten aanzien van de in de miljoenen lopende verzekerde materiële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde brandstichting zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De verdediging heeft niet betwist dat de Gemeente Alkmaar als gevolg van de brand in de parkeergarage schade heeft geleden tot een bedrag van € 100.000,-, bestaande uit het eigen risico van de brandverzekering. De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van gemeente Alkmaar, omdat de brandveiligheid in de parkeergarage niet in orde was en de schade daardoor veel groter is geworden. Het is niet eenvoudig vast te stellen welk deel van de schade om die reden voor eigen rekening van de gemeente dient te blijven, zodat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Dat verweer gaat niet op. Zelfs als zou komen vast te staan dat sprake is van (een aanzienlijke mate van) eigen schuld aan de zijde van de gemeente in verband met een gebrekkige brandveiligheid van de parkeergarage, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat de volledige schade of een bedrag dat hoger ligt dan € 100.000,- voor rekening van de gemeente zou moeten blijven omdat de daadwerkelijke schade van de parkeergarage, zoals gesteld door de gemeente en niet betwist door de verdachte, wordt begroot op € 6.000.000,-.
De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
[de benadeelde 9]
De benadeelde partij [de benadeelde 9] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 500,-ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van de ten laste gelegde brandstichting zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De door [de benadeelde 9] gevorderde schade bestaat volgens haar uit niet productieve uren van haar werknemer wiens auto in de garage geparkeerd stond en die als gevolg van de brand tijd heeft moeten besteden aan het regelen van vervangend vervoer, inwinnen van informatie bij de gemeente omtrent de afhandeling van de schade, aangifte bij de politie, invullen schadeformulier en aangifte bij de verzekeraar, afgeven autosleutel en inspectie auto en ophalen van de auto bij de schadehersteller. De door [de benadeelde 9] gevorderde schade is berekend op basis van een uurtarief van € 100,- dat [de benadeelde 9] in rekening brengt voor de werkzaamheden van de betreffende werknemer.
De rechtbank is van oordeel dat weliswaar voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen de bewezen verklaarde brandstichting en de gevorderde kostenpost, maar dat de hoogte van deze post onvoldoende is onderbouwd en daarom niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De rechtbank zal daarom gebruik maken van haar bevoegdheid om de materiële schade te schatten. De rechtbank schat het bedrag van de door [de benadeelde 9] gestelde schade door niet productieve uren van haar werknemer als gevolg van de brandstichting op € 100,-.
De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 100,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal [de benadeelde 9] ten aanzien van het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
[de benadeelde 10]
De benadeelde partij [de benadeelde 10] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 714,80 ,-ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (kosten voor reiniging van zijn auto) die hij als gevolg van de ten laste gelegde brandstichting zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde brandstichting. De vordering, waartegen geen verweer is gevoerd, zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
[de benadeelde 11]
De benadeelde partij [de benadeelde 11] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 437,20 ,-ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (kosten van inspectie en reiniging van zijn auto) die hij als gevolg van de ten laste gelegde brandstichting zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde brandstichting. De vordering, waartegen geen verweer is gevoerd, zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
[de benadeelde 12]
De benadeelde partij [de benadeelde 12] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.138,45,-ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade ter grootte van € 538,45,- (schoonmaakkosten auto) en immateriële schade ter grootte van € 600,- die zij als gevolg van de ten laste gelegde brandstichting zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde brandstichting. Dit deel van de vordering, waartegen geen verweer is gevoerd, is toewijsbaar.
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Uit die bepaling volgt dat de benadeelde partij recht heeft op een vergoeding van immateriële schade (smartengeld) indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij echter geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat één van deze grondslagen voor immateriële schadevergoeding van toepassing is in het onderhavige geval. Het ondervinden van spanning en stress als gevolg van de brand is daarvoor onvoldoende.Dat betekent dat er in deze zaak voor hetgeen is gevorderd door benadeelde partij [de benadeelde 12] als vergoeding voor immateriële schade geen wettelijke grondslag is aan te wijzen. De vordering tot immateriële schade vergoeding zal dan ook worden afgewezen.
De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 538,45, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
[de benadeelde 13]
De benadeelde partij [de benadeelde 13] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 544,40 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde brandstichting zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Dit bedrag bestaat uit € 100,- eigen risico verzekering, € 137,49 vervangen bougies en € 306,91 voor het opnieuw spuiten van de auto.
Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij verklaard dat de auto opnieuw moest worden gespoten als gevolg van krassen die de verdachte op de auto zou hebben aangebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 237,49 (eigen risico en vervangen bougies) rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De overige schade, bestaande uit het opnieuw spuiten van de auto vanwege krassen in de lak, is geen schade die rechtstreeks voortvloeit uit enig bewezen verklaard feit. Het bekrassen van één of meer auto's door de verdachte vormt geen onderdeel van de bewezen verklaarde feiten en bovendien blijkt niet uit het dossier dat de verdachte de auto van de benadeelde heeft bekrast.
De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 237,49 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank wijst het overige deel van de vordering af.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
[de benadeelde 14]
De benadeelde partij [de benadeelde 14] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 694,56 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van de ten laste gelegde brandstichting zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde brandstichting. De vordering, waartegen geen verweer is gevoerd, zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
[de benadeelde 15]
De benadeelde partij [de benadeelde 15] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 67,50 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (eigen risico verzekering) die hij als gevolg van de ten laste gelegde brandstichting zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde brandstichting. De vordering, waartegen geen verweer is gevoerd, zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
[de benadeelde 16]
De benadeelde partij [de benadeelde 16] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.443,80 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van de ten laste gelegde brandstichting zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Dit bedrag bestaat uit € 500,- eigen risico verzekering en € 954,80 voor het huren van vervangend vervoer.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde brandstichting. De vordering, waartegen geen verweer is gevoerd, zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
[de benadeelde 17]
De benadeelde partij [de benadeelde 17] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 400,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade ter grootte van € 150,- (eigen risico verzekering) en immateriële materiële schade ter grootte van € 250,- die hij als gevolg van de bewezen verklaarde brandstichting zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde brandstichting. Dit deel van de vordering, waartegen geen verweer is gevoerd, zal worden toegewezen.
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Uit die bepaling volgt dat de benadeelde partij recht heeft op een vergoeding van immateriële schade (smartengeld) indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij echter geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat één van deze grondslagen voor immateriële schadevergoeding van toepassing is in het onderhavige geval. Anders dan de benadeelde partij heeft aangevoerd, vloeit uit de aard van de bewezenverklaarde brandstichting in een parkeergarage, waardoor de auto van de benadeelde beschadigd is geraakt, niet voort dat de benadeelde daardoor op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Dat betekent dat er in deze zaak voor hetgeen is gevorderd door benadeelde partij [de benadeelde 17] als vergoeding voor immateriële schade geen wettelijke grondslag is aan te wijzen. De vordering tot immateriële schade vergoeding zal dan ook worden afgewezen.
De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 150,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Ten aanzien van zaak B
Politie Noord-Holland
De benadeelde partij politie Nord-Holland heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.549,42 ,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde vernieling van haar camera zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde vernieling van de camera van de politie Noord-Holland. Niet gebleken is dat de schade door een verzekeraar is vergoed, zoals de verdediging heeft aangevoerd. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
8.4
Schadevergoedingsmaatregel
De verdediging heeft verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel achterwege te laten, omdat niet aannemelijk is dat de verdachte de toegewezen bedragen zal kunnen voldoen en het dus in feite zal neerkomen op gijzeling van de verdachte. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Met het oog op het gerechtvaardigde belang van de slachtoffers ziet de rechtbank als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De rechtbank heeft echter ook oog voor de financiële situatie van de verdachte en ziet daarin aanleiding het aantal dagen gijzeling sterk te matigen op de wijze als hierna wordt vermeld.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 157, 310, 311, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de in zaak A onde 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, de in zaak B, zaak C primair en in zaak D onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
550 dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 272 dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
Meldplicht bij reclassering
De verdachte meldt zich uiterlijk op 6 april 2021 (telefonisch) bij GGZ reclassering Fivoor te Heerhugowaard ( [[..]] ). De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Opname in een zorginstelling
De verdachte laat zich opnemen in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) [[..]] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De verdachte zal zich op 1 april 2021, althans direct nadat hij het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf (met aftrek van voorarrest) heeft uitgezeten, laten vervoeren door DV&O vanaf de plaats waar hij op dat moment gedetineerd is naar de FPA [[..]] . Mocht de FPA [[..]] onverhoopt geen plek hebben, laat de verdachte zich opnemen in een soortgelijke zorginstelling ter overbrugging, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig acht. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst acht, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
De verdachte laat zich behandelen door de forensische verslavingszorg (FACT-team) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De verdachte verblijft in een instelling voor begeleid wonen of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel
korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Drugs- en alcoholverbod
De verdachte gebruikt geen drugs en alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit verbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Stelt dat de verdachte is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf
in minderingwordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
Gemeente Alkmaargeleden schade tot een bedrag van
€ 100.000,- bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan Gemeente Alkmaar, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
Gemeente Alkmaarde verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 100.000,-,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde 9]geleden schade tot een bedrag van
€ 100,-, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde 9] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [de benadeelde 9] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[de benadeelde 9]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 100,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde 10]geleden schade tot een bedrag van
€ 714,80, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde 10] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[de benadeelde 10]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 714,80, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde 11]geleden schade tot een bedrag van
€ 437,20, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde 11] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[de benadeelde 11]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 437,20bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde 12]geleden schade tot een bedrag van
€ 538,45, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde 12] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[de benadeelde 12]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 538,45bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde 13]geleden schade tot een bedrag van
€ 237,49, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde 13] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[de benadeelde 13]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 237,49, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde 14]geleden schade tot een bedrag van
€ 694,56, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde 14] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[de benadeelde 14]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 694,56, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde 15]geleden schade tot een bedrag van
€ 67,50, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde 15] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[de benadeelde 15]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 67,50, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde 16]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.443,80, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde 16] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[de benadeelde 16]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.443,80, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde 17]geleden schade tot een bedrag van
€ 150,- bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde 17] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[de benadeelde 17]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 150,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
Politie Noord-Hollandgeleden schade tot een bedrag van
€ 4.549,42, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan politie Noord-Holland, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
Politie Noord-Hollandde verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.549,42, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Beveelt de opheffingvan het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
A.M. Koolen- Zwijnenburg en N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M. van Fraeijenhove,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 maart 2021.
mr. M.C.J. Lommen en mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Dit is drie dagen minder dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de verdachte voor zaak C een dag in verzekering heeft doorgebracht en voor zaak D twee dagen.