ECLI:NL:RBNHO:2021:2232

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
8800186 \ BM VERZ 20-2803 MK
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbaar tekortschieten van bewindvoerders in meerderjarigenbewind met veroordeling tot terugbetaling van onrechtmatig verkregen gelden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot veroordeling van de bewindvoerders, [verweerder] en [verweerder], tot terugbetaling van onrechtmatig verkregen gelden aan betrokkene, [rechthebbende]. De verzoekster, Stichting Budget, heeft aangevoerd dat de bewindvoerders tekort zijn geschoten in hun zorgplicht door zonder toestemming van de kantonrechter een lening van € 452.988,00 aan betrokkene te verstrekken voor hun onderneming. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bewindvoerders niet in het belang van betrokkene hebben gehandeld en dat zij in hun zorg als bewindvoerders tekortgeschoten zijn. De kantonrechter heeft de schade vastgesteld die betrokkene heeft geleden door het onterecht aangaan van de lening en heeft de bewindvoerders veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 430.413,59 aan betrokkene, verminderd met eventuele terugbetalingen na september 2020. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan binnen drie maanden in hoger beroep worden aangevochten bij het Gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Haarlem
Zaaknummer: 8800186 \ BM VERZ 20-2803 MK
Uitspraakdatum: 9 maart 2021
Beschikking van de kantonrechter
op verzoek van:
Stichting Budget,
gevestigd te Haarlem,
hierna ook te noemen: verzoekster,
tegen
[verweerder] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
en
[verweerder] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
van wie het adres bekend is bij deze rechtbank,
hierna ook te noemen: verweerders,
inzake het meerderjarigenbewind van:
[rechthebbende] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
van wie het adres bekend is bij deze rechtbank,
hierna ook te noemen: betrokkene.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • het verzoek met bijlage, ter griffie ingekomen op 6 oktober 2020;
  • de brief van de griffier aan verweerders, verstuurd op 13 oktober 2020;
  • de reactie van verweerders, ter griffie ontvangen op 20 oktober 2020;
  • de aanvullende reactie van verweerders, opgesteld op 14 november 2020.
1.2.
De kantonrechter heeft afgezien van het laten plaatsvinden van een mondelinge behandeling.

2.Uitgangspunten

2.1.
Bij beschikking van de kantonrechter van 21 maart 2006 is een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene als gevolg van zijn geestelijke toestand. Verweerders zijn destijds tot bewindvoerders benoemd.
2.2.
Bij beschikking van de kantonrechter van 29 april 2020 zijn verweerders als bewindvoerders wegens gewichtige redenen ontslagen en is verzoekster tot opvolgend bewindvoerder benoemd.
3.
De procedure
Verzoek
3.1.
Het verzoek strekt tot veroordeling van verweerders tot terugbetaling van een bedrag ad € 452.988,00 aan betrokkene.
3.2.
Na haar benoeming tot bewindvoerder heeft verzoekster geconstateerd dat er ná 1 januari 2018 door verweerders een fors bedrag van betrokkene is geleend ten behoeve van het opstarten van een onderneming. Voor deze lening is geen machtiging verleend door de kantonrechter.
Op 1 januari 2018 bedroeg het liquide vermogen van betrokkene € 498.976,=. Verzoekster gaat ervan uit dat het vermogen van betrokkene op 31 december 2018 (bij een normale intering van € 25.000,= per jaar) € 473.976,= had moeten bedragen. Het vermogen bleek echter eind 2018 vrijwel nihil te zijn.
Inmiddels hebben verweerders € 20.988,= op de lening afgelost, waardoor verzoekster uitkomt op de vordering van een bedrag ad € 452.988,=. Volgens verzoekster hebben verweerders aangegeven dat er daarnaast nog eens € 17.000,= is afgelost. Verzoekster heeft hier geen bewijsstukken van gevonden noch ontvangen.
Het verschuldigde bedrag zou volgens verzoekster door verweerders worden terugbetaald door verkoop van percelen grond en andere regelingen. Buiten het feit dat de percelen grond nog niet zijn verkocht en ook niet op naam van betrokkene staan, komt de waarde van de percelen grond volgens verzoekster niet in de buurt van het totaal verschuldigde bedrag.
3.3.
Voorts voert verzoekster aan dat verweerders hun werkzaamheden niet naar behoren hebben uitgevoerd door in 2019 een onjuiste aangifte bij de Belastingdienst in te dienen over het vermogen van betrokkene in box 3. Ondanks dat de hierboven genoemde percelen grond niet op naam van betrokkene staan, zijn de percelen grond in de desbetreffende aangifte opgevoerd als vermogen van betrokkene. Hierdoor lijkt de afname van het vermogen van betrokkene aanmerkelijk lager dan het in werkelijkheid is.
Verder acht verzoekster het merkwaardig dat verweerders in de aangifte over 2019 voor de waarde van de percelen grond op 1 januari 2019 zijn uitgegaan van de aankoopwaarde van in totaal € 201.000,=. Vervolgens gaan zij op 31 december 2019 opeens uit van een totaalwaarde van € 62.000,=. Verzoekster acht het zeer onwaarschijnlijk dat de waarde van de percelen grond in 2019 met € 153.988,= zijn gedaald.
Vervolgens is het CAK, op basis van de foutieve aangifte en het lagere vermogen in box 3, door verweerders verzocht om peiljaarverlegging, waardoor de eigen bijdrage voor de zorg ten onrechte een stuk lager werd berekend.
3.4.
Tot slot is uit de stukken gebleken dat er door de verweerders een hypothecaire lening ad € 44.000,= bij betrokkene is afgesloten. Dit betreft een annuïtaire hypotheek met een looptijd van 20 jaar. Het is voor verzoekster niet duidelijk wanneer deze hypothecaire lening is afgesloten en of hiervoor machtiging van de kantonrechter is verleend.
Verweer
3.5.
Verweerders beamen dat zij een bedrag van betrokkene hebben geleend, maar zij kunnen zich niet vinden in de omvang van het volgens verzoekster verschuldigde bedrag en de door verzoekster geuite klachten met betrekking tot de belastingaangifte en het verzoek peiljaarverlegging.
3.6.
Allereerst geven verweerders aan dat de omvang van het gevorderde bedrag onjuist is.
3.7.
Volgens verweerders bedraagt het daadwerkelijk verlies van betrokkene in totaal € 134.170,=. Hierbij gaan verweerders ervan uit dat het vermogen van betrokkene begin 2018 € 498.976,= bedroeg, en dat het totale vermogen van betrokkene eind 2018 € 341.124,= bedroeg. Eind 2018 zou het vermogen van betrokkene volgens verweerders zijn opgebouwd uit van de waarde van percelen grond in Terneuzen, de Scheg, Goirle, Steenbergen, Hoogkerk en Vledde, een aanvulling van verweerders in de jaren 2019, 2020 en 2021, een lening aan derden, de hypothecaire lening aan verweerders, een schenking op papier van verweerders en banktegoeden. Verweerders gaan uit van een intering op het vermogen van € 23.682,=.
3.8.
Verweerders stellen dat zij inmiddels (naast de terugbetaling van € 20.988,=) een bedrag van € 18.300,= aan betrokkene hebben terugbetaald. Als bewijs hebben zij bankafschriften over 2019 en 2020 bijgevoegd.
Zij verwachten het resterende bedrag de aankomende jaren af te lossen. Zij stellen voor om maandelijks maximaal af te lossen, zoals zij de afgelopen twee jaar ook hebben gedaan. Daarnaast zal de schenking op papier ad € 30.000,= bij hun overlijden kunnen worden verrekend met de nalatenschap, zal er maandelijks op de hypothecaire lening worden afgelost en zullen de percelen grond aan betrokkene in eigendom worden overgedragen danwel worden verkocht waarna de opbrengst ten goede van betrokkene komt.
3.9.
Verweerders geven voorts aan dat de percelen grond op dit moment inderdaad nog niet in eigendom aan betrokkene zijn overgedragen, maar dat zij permanent op zoek zijn naar mogelijkheden om de percelen grond te verkopen. De percelen staan nu nog op naam van verweerders of hun stamrecht [bedrijfsnaam] . De bedoeling is dat eerst het perceel grond “de Scheg” wordt verkocht aan een derde partij. Van deze opbrengst kunnen de kosten van de notariële overdracht van de overige percelen grond worden voldaan. Naar verwachting zal dit in 2021 plaatsvinden. Op datzelfde moment zal er een notariële akte van schenking worden opgesteld voor een schenking op papier aan betrokkene. Hierdoor ontstaat formeel een vordering van betrokkene op verweerders ad € 30.000,=.
Daarnaast is inmiddels een deel van het perceel grond “Terneuzen” verkocht, waarvan een deel van de opbrengst aan betrokkene is overgemaakt.
3.10.
Met betrekking tot de belastingaangiften stellen verweerders zich op het standpunt dat deze door de Belastingdienst volledig akkoord zijn bevonden, en dat hier dan ook geen gevolgen uit zullen voortkomen. Verweerders willen de percelen grond ten gunste van betrokkene stellen en hebben deze daarom in de belastingaangiften bij het vermogen van betrokkene opgeteld. Verweerders hebben bij de waardering van de percelen grond voor de fiscale aangifte 2018 aansluiting gezocht bij de aanschafwaarde. Bij de fiscale aangifte over 2019 hebben verweerders een aantal percelen grond op nihil gewaardeerd, hetgeen volgens verweerders fiscaal gezien mogelijk is, indien er geen WOZ-waarde is toegekend. Dit had gunstige gevolgen voor betrokkene, zoals een lagere eigen bijdrage voor de zorg. Dit was in het voordeel van betrokkene, gelet op zijn krappe cashflow.

4.Motivering van de beslissing

Juridisch kader

4.1.
Op grond van artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (verder te noemen: BW) is een bewindvoerder jegens de betrokkene aansprakelijk, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
4.2.
Op grond van artikel 1:362 BW (dat ingevolge artikel 1:445 lid 5 BW van overeenkomstige toepassing is bij bewind) kan de kantonrechter de schade vaststellen, die de betrokkene door slecht bewind van de voormalige bewindvoerder heeft geleden en de voormalige bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen.
4.3.
Op grond van artikel 1:441 lid 2 sub c BW behoeft een bewindvoerder toestemming van de rechthebbende, of, indien deze daar niet toe in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter voor geld lenen of de rechthebbende als borg of hoofdelijke medeschuldenaar verbinden.
beoordeling
4.4.
Allereerst dient de kantonrechter te beoordelen of verweerders in de zorg van goed bewindvoerders tekort zijn geschoten. Verweerders hebben beaamd dat zij een fors geldbedrag van betrokkene ten behoeve van hun onderneming hebben geleend. Nu betrokkene niet in staat is om dergelijke beschikkingshandelingen te beoordelen en de gevolgen daarvan te overzien, hadden de bewindvoerders vooraf machtiging aan de kantonrechter moeten vragen voor het verstrekken van deze lening. Dit is niet gebeurd. Uit het bewindsdossier is gebleken dat verweerders op de hoogte waren van voornoemde verplichting en het standpunt van de kantonrechter omtrent dergelijke beschikkingshandelingen. Verweerders hebben immers in 2013 een machtigingsverzoek bij de kantonrechter ingediend om ten laste van het vermogen van betrokkene een lening van € 50.000,= te mogen verstrekken aan de onderneming van verweerders. Dit verzoek is op 16 mei 2013, vanwege de financiële risico’s voor betrokkene, afgewezen.
4.5.
Voorts hebben verweerders verklaard dat zij een hypothecaire lening van € 44.000,= bij betrokkene hebben afgesloten. Hiervoor hadden verweerders tevens vooraf machtiging aan de kantonrechter behoren te vragen. Ook dit is niet gebeurd.
4.6.
Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat de bewindvoerders onjuist hebben gehandeld door vermogensbestanddelen in de belastingaangifte van betrokkene op te voeren die op dat moment niet aan betrokkene toebehoorden. Het verweer dat door de onjuiste belastingaangifte de eigen bijdrage voor de zorg lager werd, en daarom in het belang van betrokkene kan worden geacht, acht de kantonrechter onjuist en oneigenlijk.
4.7.
Gelet op voornoemde handelingen van verweerders is de kantonrechter van oordeel dat verweerders niet in het belang van betrokkene hebben gehandeld en daarmee in hun zorg als bewindvoerders zijn tekortgeschoten.
4.8.
Ten tweede dient de kantonrechter de schade vast te stellen, die de betrokkene tot nu toe door slecht bewind van de voormalig bewindvoerders heeft geleden. Partijen zijn het erover eens dat het vermogen van betrokkene op 1 januari 2018 € 498.976,= bedroeg. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat het liquide vermogen van betrokkene op 1 januari 2019 € 2.921,55 bedroeg. Gelet daarop gaat de kantonrechter uit van een afname van het vermogen in 2018 ad € 496.054,45. De normale intering dient op dit bedrag in mindering te worden gebracht. Uitgaande van de normale intering op het vermogen in 2018 van € 25.000,=, welk bedrag niet wordt betwist door verweerders, komt de kantonrechter uit op een totale afname van het vermogen van € 471.054,45 dat niet in het belang van betrokkene is besteed. Nu de verweerders hebben aangegeven dat zij een fors bedrag van betrokkene hebben geleend en verder niet aantoonbaar hebben gemaakt waar het overige bedrag aan is besteed, acht de kantonrechter verweerders schadeplichtig voor dit gehele bedrag.
De kantonrechter gaat bij de vaststelling van het vermogen op 1 januari 2019 voorbij aan de vermogensopstelling zoals door verweerders geschetst. De kantonrechter acht het niet juist dat vermogensbestanddelen die geen eigendom van betrokkene zijn bij het vermogen van betrokkene worden geteld. Ook het meetellen van de hypothecaire lening bij het vermogen van betrokkene is niet aan de orde nu voor het aangaan van deze lening geen toestemming is verleend door de kantonrechter.
4.9.
Uit de door verweerders overgelegde bankafschriften over 2019 en 2020 is gebleken dat inmiddels terugbetalingen hebben plaatsgevonden. In 2019 is in totaal door verweerders, danwel door hun bedrijf [bedrijfsnaam] , een bedrag van € 23.774,56 aan betrokkene terugbetaald. Van begin 2020 tot oktober 2020 is in totaal € 17.866,30 terugbetaald. De kantonrechter maakt hierbij geen onderscheid tussen aflossingen, hypothecaire aflossingen en rentebetalingen en de overboeking van de opbrengst van een perceel grond. De inmiddels terugbetaalde gelden dienen naar het oordeel van de kantonrechter in mindering te worden gebracht op het hierboven vastgestelde bedrag ad € 471.054,45. Gelet daarop komt de kantonrechter uit op bedrag van € 430.413,59 dat verweerders aan betrokkene dienen te vergoeden voor onterecht bij betrokkene aangegane leningen. Eventuele betalingen in de vorm van aflossing die na september 2020 hebben plaatsgevonden dienen op dit bedrag in mindering te worden gebracht. De kantonrechter zal verweerders veroordelen tot terugbetaling van dit verschuldigde bedrag.
5.beslissing
De kantonrechter:
 stelt vast dat eerder genoemde [verweerder] en [verweerder] in hun taak als bewindvoerders toerekenbaar zijn tekortgeschoten;
 stelt de schade die betrokkene, door het aangaan van de zonder machtiging van de kantonrechter aangegane lening, heeft geleden vast op een bedrag van
€ 471.054,45;
  • veroordeelt eerder genoemde [verweerder] en [verweerder] tot betaling van een bedrag van € 430.413,59 aan betrokkene, te verminderen met eventuele na september 2020 gedane terugbetalingen;
  • verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Goossens, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak (dit dient te geschieden door een advocaat). OBB42