In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Royal Air Maroc, naar aanleiding van een vertraagde vlucht van Amsterdam naar Marokko op 9 juli 2018. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op schadevergoeding bij langdurige vertraging. De vervoerder heeft echter een incidentele conclusie tot onbevoegdheid ingediend, stellende dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is omdat de vervoerder geen woonplaats in Nederland heeft en de statutaire zetel in Casablanca is gevestigd.
De kantonrechter heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld aan de hand van zowel de Europese als de Nederlandse wetgeving. De rechter concludeert dat, hoewel de vervoerder geen woonplaats in Nederland heeft, de Nederlandse rechter toch bevoegd is omdat de verbintenis uit de vervoersovereenkomst in Nederland is uitgevoerd. De plaats van vertrek van de vlucht was immers Amsterdam, wat de Nederlandse rechter rechtsmacht verleent op basis van artikel 6, aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De vordering van de vervoerder tot onbevoegdheid is afgewezen, en de proceskosten zijn voor rekening van de vervoerder. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling.