In deze zaak heeft de bewindvoerder, die optreedt namens mevrouw [onderbewindgestelde], een vordering ingesteld tegen [gedaagde] met betrekking tot alimentatie. De kantonrechter heeft op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in het incident waarin [gedaagde] betoogde dat de kantonrechter onbevoegd was om van de zaak kennis te nemen. [gedaagde] verwees naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad en stelde dat de zaak via een verzoekschriftprocedure behandeld moest worden, aangezien het hier ging om levensonderhoud. De bewindvoerder erkende dat de zaak via een verzoekschrift had moeten worden ingesteld, maar vorderde desondanks dat de kantonrechter de zaak zou verwijzen naar de familierechter.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat zij inderdaad onbevoegd is om van de vordering kennis te nemen, omdat er al een verzoekschriftprocedure aanhangig was bij de rechtbank Noord-Holland, sector Familie en Jeugd, die betrekking had op dezelfde alimentatiekwestie. De kantonrechter heeft de zaak daarom verwezen naar de familierechter in Haarlem, waarbij zij de familierechter in overweging gaf om de zaak gelijktijdig te behandelen met de reeds lopende procedure. Tevens heeft de kantonrechter de bewindvoerder in de kosten van het incident veroordeeld, omdat de bewindvoerder de procedure had gestart terwijl de verzoekschriftprocedure al aanhangig was.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de bewindvoerder na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is en dat [gedaagde] ook griffierecht moet betalen. De kantonrechter heeft verder aangegeven dat van een onvermogende partij een lager griffierecht kan worden geheven, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.A.M. Jansen in aanwezigheid van de griffier.