ECLI:NL:RBNHO:2021:2508

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
8922976 CV EXPL 20-10467
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een alimentatiezaak van de kantonrechter naar de familierechter wegens onbevoegdheid

In deze zaak heeft de bewindvoerder, die optreedt namens mevrouw [onderbewindgestelde], een vordering ingesteld tegen [gedaagde] met betrekking tot alimentatie. De kantonrechter heeft op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in het incident waarin [gedaagde] betoogde dat de kantonrechter onbevoegd was om van de zaak kennis te nemen. [gedaagde] verwees naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad en stelde dat de zaak via een verzoekschriftprocedure behandeld moest worden, aangezien het hier ging om levensonderhoud. De bewindvoerder erkende dat de zaak via een verzoekschrift had moeten worden ingesteld, maar vorderde desondanks dat de kantonrechter de zaak zou verwijzen naar de familierechter.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat zij inderdaad onbevoegd is om van de vordering kennis te nemen, omdat er al een verzoekschriftprocedure aanhangig was bij de rechtbank Noord-Holland, sector Familie en Jeugd, die betrekking had op dezelfde alimentatiekwestie. De kantonrechter heeft de zaak daarom verwezen naar de familierechter in Haarlem, waarbij zij de familierechter in overweging gaf om de zaak gelijktijdig te behandelen met de reeds lopende procedure. Tevens heeft de kantonrechter de bewindvoerder in de kosten van het incident veroordeeld, omdat de bewindvoerder de procedure had gestart terwijl de verzoekschriftprocedure al aanhangig was.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de bewindvoerder na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is en dat [gedaagde] ook griffierecht moet betalen. De kantonrechter heeft verder aangegeven dat van een onvermogende partij een lager griffierecht kan worden geheven, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.A.M. Jansen in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8922976 \ CV EXPL 20-10467
Uitspraakdatum: 17 maart 2021 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres] h.o.d.n [handelsnaam] , in hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan mevrouw [onderbewindgestelde]
gevestigd te [plaats]
eiseres, verweerster in het incident
verder te noemen: de bewindvoerder
gemachtigde: mr. F.D. van Damme
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde, eiser in het incident
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. N.H. Fridsma

1.Het procesverloop

1.1.
De bewindvoerder heeft bij dagvaarding van 1 december 2020 (hersteld op 7 december 2020) een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft een incidentele conclusie genomen waarin wordt gesteld dat de kantonrechter onbevoegd is, en geantwoord in de hoofdzaak. De bewindvoerder heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.De beoordeling van de bevoegdheid van de kantonrechter

2.1.
[gedaagde] stelt dat de kantonrechter niet bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. Hij verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Hoge Raad van 2 mei 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF8125) en stelt zich op het standpunt dat het hier een zaak van levensonderhoud, verschuldigd krachtens Boek 1 BW, betreft, waarbij het volgen van een verzoekschriftprocedure als dwingend voorgeschreven moet worden beschouwd, ook indien tussen partijen een alimentatieovereenkomst is gesloten. [gedaagde] vordert dat de kantonrechter zich daarom onbevoegd verklaart en geeft aan dat de kantonrechter in dit geval geen gebruik hoeft te maken van de bevoegdheid om met toepassing van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de zaak te verwijzen, omdat [gedaagde] op 10 december 2020 een verzoekschrift heeft ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, sector Familie en Jeugd (C/15/311278/FA RK 20/7018) die betrekking heeft op dezelfde kwestie. Daarbij verzoekt [gedaagde] om de bewindvoerder in de kosten van de onderhavige procedure te veroordelen, aangezien de bewindvoerder de onderhavige procedure aanhangig heeft gemaakt, nadat [gedaagde] de verzoekschriftprocedure al had aangevangen. Zodoende is de bewindvoerder de onderhavige procedure zonder enig belang gestart.
2.2.
De bewindvoerder erkent dat de onderhavige zaak door middel van een verzoekschrift had moeten worden ingesteld. De bewindvoerder stelt zich echter, anders dan [gedaagde] , op het standpunt dat de kantonrechter de zaak op grond van artikel 69 Rv wel moet verwijzen en vordert (in reconventie) dat de kantonrechter de zaak dan ook verwijst. Aangezien de verzoekschriftprocedure die al bij de Sector Familie en Jeugd loopt geen betrekking heeft op de nakoming van de alimentatieovereenkomst maar op een door [gedaagde] gewenste wijziging c.q. nihilstelling van de overeengekomen alimentatie, heeft de bewindvoerder nog altijd recht op en belang bij het voeren van de onderhavige procedure tot nakoming van de alimentatieovereenkomst, terwijl daarmee tevens vaststaat dat de onderhavige procedure ook niet zonder enig belang is geëntameerd.
2.3.
Gelet op het genoemde arrest van de Hoge Raad en art. 93 Rv is de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland onbevoegd van de vordering kennis te nemen. Weliswaar heeft [gedaagde] op 10 december 2020 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, sector Familie en Jeugd (C/15/311278/FA RK 20/7018) waarin de alimentatie ook aan de orde is, maar in die procedure is de wijziging c.q. nihilstelling van de overeengekomen alimentatie aan de orde en niet de nakoming. De bewindvoerder heeft om die reden belang bij een verwijzing op grond van artikel 69 Rv. De zaak wordt daarom, in de stand waarin deze zich thans bevindt, verwezen naar sectie Familie en Jeugd, locatie Haarlem, van de rechtbank Noord-Holland, als in na te melden zin.
2.4.
Ten aanzien van de proceskosten merkt de kantonrechter nog op dat niet alleen geen sprake is van het zonder enig belang starten van de onderhavige procedure, maar dat ook de stelling van [gedaagde] dat de bewindvoerder de onderhavige procedure pas aanhangig heeft gemaakt nadat de verzoekschriftprocedure al was aangevangen, niet juist is. De dagvaarding in de onderhavige procedure dateert immers van 1 december 2020 (en is hersteld op 7 december 2020), terwijl het verzoekschrift pas op 10 december 2020 is ingediend. Ook om die reden kan dus niet worden gezegd dat de bewindvoerder zonder enig belang de onderhavige procedure is gestart.
2.5.
Nu het op de weg van de bewindvoerder had gelegen om de verzoekschriftprocedure te volgen in plaats van de dagvaardingsprocedure, komen de proceskosten van dit incident voor rekening van de bewindvoerder. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
2.6.
Zekerheidshalve merkt de kantonrechter nog op dat zij de familierechter in overweging geeft de onderhavige zaak
gelijktijdig te behandelen metde zaak tussen partijen die bij de sectie Familie en jeugd al bekend is onder het
nummer C/15/311278/FA RK 20/7018.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
3.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen;
3.2.
veroordeelt de bewindvoerder in de kosten van het incident die de kantonrechter tot en met vandaag vaststelt op € 218,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] , vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de sectie Familie en Jeugd van deze rechtbank, locatie Haarlem, waarbij zij de familierechter in overweging geeft de zaak gelijktijdig te behandelen met de zaak met
nummer C/15/311278/FA RK 20/7018;
3.4.
bepaalt dat de bewindvoerder na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is, dat deze verhoging kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat deze verhoging moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);
3.5.
bepaalt dat [gedaagde] na verwijzing griffierecht verschuldigd is, dat dit griffierecht kan
worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);
3.6.
vermeldt dat van een partij die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij/zij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
1. een afschrift van het besluit tot toevoeging, zoals bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is als gevolg van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem/haar zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, zoals bedoeld in artikel 24 lid 2 van de Wet op de rechtsbijstand, of;
2. een verklaring van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, zoals bedoeld in artikel 7 lid 3 onder e van die wet, waaruit blijkt dat zijn/haar inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, zoals bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35 lid 2 van die wet.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter