ECLI:NL:RBNHO:2021:2585

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
HAA 20/1829
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake immateriële schadevergoeding door erven van overleden eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep dat was ingesteld door de erven van een overleden eiseres tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn. De eiseres had eerder een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen aangevraagd, maar haar aanspraak op een persoonsgebonden budget (PGB) werd niet verstrekt. Na haar overlijden hebben de ouders van eiseres het beroep voortgezet, maar de rechtbank moest beoordelen of er voldoende procesbelang was. De rechtbank oordeelde dat immateriële schadevergoeding alleen kan worden gevorderd door degene tot wie de besluiten zijn gericht, in dit geval de overleden eiseres. Aangezien niet was gebleken dat eiseres ooit om genoegdoening had verzocht, ontbrak het procesbelang voor de erven. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees op de noodzaak van een daadwerkelijk belang bij de beoordeling van het bestreden besluit. De uitspraak benadrukt dat een louter formeel of principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1829

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 maart 2021 in de zaak tussen

de erven van eiseres, [eiseres], laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats] , eisers,
(gemachtigde: mr. F. Westenberg),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder

(gemachtigde: M. Klarenbeek).

Procesverloop

Bij brief van 18 september 2019 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat haar aanspraak op beschermd wonen per 1 oktober 2019 niet in persoonsgebonden budget (PGB) zal worden verstrekt en is zij uitgenodigd voor een gesprek op 23 september 2019 om het aanbod voor een passende alternatieve plek om beschermd te wonen te bespreken.
Bij besluit van 31 oktober 2019, gewijzigd bij besluit van 8 november 2019, (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres de maatwerkvoorziening beschermd wonen toegekend in de regio West-Friesland. Voor de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 november 2019 is eiseres een PGB toegekend van € 6.552,08. Voor de periode vanaf 1 december 2019 tot 31 december 2020 heeft verweerder de maatwerkvoorziening toegekend voor levering via [bedrijf 1] van de aanbieder [bedrijf 2] .
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 3 december 2019 (HAA 19/5004, 19/5005, 19/4618, 19/4619, 19/5215 en 19/5217) is, voor zover thans relevant, het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het bezwaarschrift gericht tegen het primaire besluit toegewezen in die zin dat verweerder is opgedragen het per 1 december 2019 beëindigde PGB van eiseres te continueren tot zes weken na het nemen van het besluit op bezwaar.
Bij besluit van 13 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres voor zover gericht tegen de brief van 18 september 2019 niet-ontvankelijk verklaard en voor zover het is gericht tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres is in de nacht van 31 oktober 2020 op 1 november 2020 overleden. Bij e-mails van 10 december 2020 hebben de ouders van eiseres aangegeven dat zij het beroep wensen voort te zetten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2020. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Tevens is verschenen [naam] van [bedrijf 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of eisers voldoende procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, nu eiseres is overleden en de maatwerkvoorziening betrekking heeft op een afgesloten periode. Van voldoende belang is sprake indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift - of in dit geval de erven - met het maken van bezwaar of het indienen van beroep nastreven, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor die indiener - of in dit geval de erven - feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2504.
1.1
Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij een procesbelang hebben bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. Het besluit heeft bij eiseres voor veel onzekerheid, spanning en onrust gezorgd, hetgeen wordt bevestigd door de behandelaren bij Spoor 1. Die periode begon met de brief van 16 april 2019. Als de rechtbank het bestreden besluit zou vernietigen, zou de onrechtmatigheid daarvan vaststaan en zou verweerder de daaruit voortvloeiende schade moeten vergoeden.
1.2
De rechtbank stelt vast dat het gaat om immateriële schadevergoeding. Materiële schadevergoeding is gesteld noch gebleken.
1.3
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3470) heeft een benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
1.4
Uit voormelde uitspraak van de CRvB volgt voorts dat immateriële schade wegens lichamelijk letsel (waaronder ook psychisch letsel), ten gevolge van besluitvorming door een bestuursorgaan alleen kan worden gevorderd door degene tot wie de besluiten zijn gericht, in dit geval eiseres. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat eiseres op enig moment heeft laten blijken dat zij genoegdoening voor enige schade heeft willen vorderen. De rechtbank is van oordeel dat hieruit reeds volgt dat eisers geen recht hebben op vergoeding van immateriële schade, zodat zij niet kunnen bereiken wat zij met handhaving van dit beroep nastreven. Dit leidt ertoe dat eisers geen procesbelang hebben bij de beoordeling van het bestreden besluit.
2. Het beroep van eisers is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.L. Rogmans, voorzitter, mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. L.M. Kos, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.