ECLI:NL:RBNHO:2021:2599

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
C/15/308916 FT RK 20.990
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing moratorium in huurzaak met schuldenares en verhuurder

In deze zaak verzoekt de schuldenares de rechtbank om een moratorium op de uitvoering van een ontruimingsvonnis, omdat zij probeert een minnelijke schuldregeling te treffen met haar schuldeisers. De verhuurder, Stichting Pré Wonen, heeft de ontruiming aangezegd vanwege huurachterstand en overlast. De rechtbank moet beoordelen of de schuldenares nog enige tijd in haar woning kan blijven wonen. De rechtbank wijst het verzoek tot moratorium toe en schorst de uitvoering van het ontruimingsvonnis, waardoor de schuldenares voorlopig in haar woning kan blijven wonen. De schorsing geldt voor zes maanden, met de voorwaarde dat de schuldenares de huur tijdig en volledig betaalt. Indien zij zich niet aan deze voorwaarde houdt, kan de verhuurder opnieuw tot ontruiming overgaan. De rechtbank overweegt dat de schuldenares geen misbruik van recht maakt met haar verzoek en dat de belangenafweging in haar voordeel uitvalt, ondanks de overlast die zij heeft veroorzaakt. De rechtbank verlengt de huurovereenkomst gedurende de schorsing en stelt dat de schuldenares moet blijven voldoen aan haar huurverplichtingen.

Uitspraak

VONNIS TOEWIJZING MORATORIUM
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
zittingsplaats: Haarlem
afdeling: Handel, Kanton en Insolventie
zaaknummer: C/15/308916 FT RK 20.990
naam rechter: mr. E.J. Bellaart
uitspraakdatum: 30 maart 2021
in de zaak van: [schuldenares] (hierna: schuldenares)
geboren op: [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te: [woonplaats]
schuldhulpverlener: [A.]
tegen
verhuurder: de stichting Stichting Pré Wonen (hierna: de verhuurder)
gevestigd te: Velserbroek
vertegenwoordigd door: mr. D. de Vries, advocaat te Amsterdam

1.Samenvatting

Schuldenares wil proberen een minnelijke schuldregeling met haar schuldeisers te treffen, maar de verhuurder dreigt de woning van schuldenares te ontruimen. Schuldenares heeft de rechtbank verzocht de uitvoering van het ontruimingsvonnis te schorsen (verzoek tot moratorium). De rechtbank moet beoordelen of schuldenares nog enige tijd in de woning kan blijven wonen.

2.Beslissing van de rechtbank

De rechtbank wijst het verzoek tot moratorium toe en schorst de uitvoering van het ontruimingsvonnis. Schuldenares kan voorlopig nog in haar woning blijven wonen.

3.Gevolgen voor schuldenares

  • Schuldenares hoeft gedurende zes maanden de woning niet te ontruimen, gerekend vanaf 22 oktober 2020 (beschikking voorlopige voorziening), dus tot 22 april 2021.
  • Voorwaarde voor deze schorsing is dat schuldenares de lopende huur steeds volledig en tijdig (dus vóór de eerste van de maand) betaalt. Als schuldenares zich niet aan deze voorwaarde houdt, vervalt de schorsing. De verhuurder kan schuldenares dan weer tot ontruiming van de huurwoning dwingen.
  • De rechtbank verlengt de huurovereenkomst gedurende de schorsing.
  • Komt een minnelijke schuldregeling niet tot stand? Dan behandelt de rechtbank het verzoek om schuldenares toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp) op

4.Redenen voor deze beslissing

4.1.
Argumenten van schuldenares
Schuldenares moet op grond van een vonnis van 2 oktober 2020 haar woning ontruimen. Schuldenares wil proberen een minnelijke schuldregeling met al haar schuldeisers te treffen. Daarvoor is belangrijk dat de situatie van schuldenares stabiel is en blijft. Dat geldt ook voor haar woonsituatie. Daarom wil schuldenares dat de rechtbank het ontruimingsvonnis schorst zodat schuldenares voorlopig in haar woning kan blijven wonen.
4.2.
Reactie van de verhuurder
  • De verhuurder verzet zich tegen de schorsing omdat schuldenares om schorsing van het ontruimingsvonnis van deze rechtbank van 23 oktober 2019 heeft verzocht en niet om schorsing van het door de verhuurder betekende vonnis van 2 oktober 2020. Verhuurder heeft de ontruiming aangezegd door betekening van het vonnis van
  • De verhuurder verzet zich ook tegen schorsing omdat zowel het vonnis van 2019 als het vonnis van 2020 is gebaseerd op zowel een huurachterstand als overlast. De situatie dat een schuldenaar vanwege uitsluitend betalingsproblemen in een spoedeisende situatie belandt, doet zich dus niet voor.
  • Schuldenares maakt misbruik van recht omdat zij zich onvoldoende inspant om daadwerkelijk tot een schuldhulpregeling (minnelijke regeling) te komen.
  • Ook een belangenafweging dient in het voordeel van de verhuurder uit te vallen. Schuldenares veroorzaakt nog steeds (ernstige) overlast en het is niet aannemelijk dat schuldenares de schuldhulpregeling, als ze al wordt toegelaten, zal nakomen.
4.3.
Afweging van de argumenten van partijen door de rechtbank
Onjuiste datum in het verzoekschrift
Schuldenares heeft in haar verzoek tot moratorium inderdaad aan de rechtbank gevraagd om de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis van deze rechtbank van 23 oktober 2019 te schorsen. Ook in haar tegelijkertijd ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Faillissementswet (Fw) is deze datum genoemd. De rechtbank heeft in het kader van die voorlopige voorziening uit de bijlagen bij het verzoek afgeleid dat de verhuurder de ontruiming heeft aangezegd door de betekening van het vonnis van deze rechtbank van 2 oktober 2020. De rechtbank heeft het verzoek daarom aldus opgevat dat schuldenares verzoekt om het ontruimingsvonnis van 2 oktober 2020 te schorsen. Bij beschikking van 22 oktober 2020 heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging van dat vonnis geschorst voor de duur van deze voorziening. Het gerechtshof Amsterdam heeft deze beslissing bekrachtigd. Ter zitting heeft de advocaat van schuldenares desgevraagd bevestigd dat het verzoek tot moratorium aldus moet worden verstaan. Gelet op deze gang van zaken en op de verdere (inhoudelijke) argumenten van de verhuurder gaat de rechtbank ervan uit dat het ook voor de verhuurder volstrekt duidelijk is dat schuldenares verzoekt om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 2 oktober 2020.
Ontruimingsvonnis(sen) op grond van betalingsachterstand én overlast?
De rechtbank is van oordeel dat de kantonrechter bij vonnis van 23 oktober 2019 de tussen schuldenares en verhuurder bestaande huurovereenkomst uitsluitend heeft ontbonden wegens een huurachterstand. De omstandigheid dat de kantonrechter schuldenares ook heeft veroordeeld tot betaling van kosten in verband met herstelwerkzaamheden die volgens de verhuurder het gevolg waren van door schuldenares gepleegde overlast, maakt dit niet anders. De ontbinding van de huurovereenkomst berust blijkens de overwegingen in het vonnis namelijk uitsluitend op de huurachterstand.
Uit de stukken blijkt dat de verhuurder schuldenares daarna een laatste kans heeft geboden om onder bij brief van 18 november 2019 beschreven voorwaarden toch in de woning te blijven wonen. Omdat schuldenares zich volgens de verhuurder niet hield aan de voorwaarden heeft de verhuurder vervolgens in kort geding toestemming gevorderd om het vonnis van 23 oktober 2019 ten uitvoer te mogen leggen. Volgens de verhuurder pleegde schuldenares ernstige en structurele overlast. Schuldenares betwistte dat. Bij vonnis van
2 oktober 2020 heeft de kantonrechter in kort geding onder meer geoordeeld dat de procedure het karakter heeft van een executiegeschil en dat zij bij de beoordeling van de vordering zal uitgaan van de maatstaven die in executiegeschillen worden gehanteerd. De kantonrechter heeft overwogen dat dat betekent dat zij de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis alleen zal schorsen indien de verhuurder misbruik van bevoegdheid maakt. Volgens de kantonrechter maakt de verhuurder geen misbruik van bevoegdheid door het ontruimingsvonnis te gaan executeren. In dat verband heeft de kantonrechter onder meer geoordeeld dat wel vast staat dat schuldenares zich niet strikt aan alle door de verhuurder gestelde voorwaarden heeft gehouden: zo heeft de verhuurder een aantal klachten ontvangen van buurtbewoners en heeft zij meermalen op een overlast gevende wijze grof vuil op straat gezet. De kantonrechter heeft de verhuurder daarom toegestaan het vonnis van 23 oktober 2019 alsnog ten uitvoer te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat dit vonnis in kort geding niet kan worden aangemerkt als een ontruimingsvonnis (mede) op grond van overlast. De kantonrechter heeft zich immers niet uitgelaten over de vraag of de mate van overlast van dien aard is dat met een grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de huurovereenkomst moet worden ontbonden en de woning moet worden ontruimd. De kantonrechter heeft uitsluitend de vraag beantwoord of de verhuurder misbruik zou maken van haar bevoegdheid indien zij het ontruimingsvonnis van 23 oktober 2019 zou gaan executeren. De omstandigheid dat de kantonrechter niet alleen de verhuurder toestaat dat vonnis te gaan executeren maar ook de bewindvoerder veroordeelt tot ontruiming maakt dit niet anders. Anders dan ten tijde van het vonnis in 2019 – waarbij schuldenares is veroordeeld tot ontruiming van de woning – stond schuldenares ten tijde van het vonnis in 2020 inmiddels onder beschermingsbewind.
Dit betekent dat zich de situatie voordoet dat schuldenares vanwege een huurachterstand haar woning moet verlaten. Het verweer faalt.
Misbruik van recht?
De rechtbank is van oordeel dat schuldenares geen misbruik van recht maakt met haar verzoek tot moratorium. Ter zitting heeft de schuldhulpverlener meegedeeld dat er inmiddels een voorstel voor een minnelijke regeling naar alle schuldeisers is verzonden. Volgens de schuldhulpverlener is het voorstel ook verstuurd naar de gemachtigde van de verhuurder, te weten Van der Hoeden en Mulder GDW. De omstandigheid dat de advocaat van de verhuurder dit voorstel (nog) niet heeft ontvangen, geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van de schuldhulpverlener. Aldus kan niet worden gezegd dat schuldenares niet de intentie heeft tot een minnelijke schuldenregeling te komen of zich hiertoe onvoldoende inspant en aldus misbruik van recht maakt. Het verweer faalt.
Belangenafweging
Hoewel op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat schuldenares al lange(re) tijd hinder veroorzaakt voor omwonenden en zij zich niet strikt heeft gehouden aan alle door de verhuurder opgelegde voorwaarden in het kader van een laatste kans kan de rechtbank in het kader van deze procedure (verzoek tot moratorium) niet met voldoende zekerheid vast stellen dat schuldenares in zodanige mate overlast veroorzaakt dat het belang van de verhuurder bij ontruiming zwaarder weegt dan het belang van schuldenares om voorlopig nog in de woning te blijven. Het ligt voor de hand dat het treffen van een minnelijke schuldregeling weinig kans van slagen heeft als schuldenares haar huurwoning kwijt raakt. Ook kan op basis van de nu beschikbare stukken niet worden gezegd dat het verzoek van schuldenares om te worden toegelaten tot de wsnp dermate kansloos is dat het belang van de verhuurder zwaarder moet wegen.
Ter zitting is verder komen vast staan dat schuldenares de huur vanaf november 2020 (inmiddels inclusief verhoging) tijdig heeft voldaan. De financiële situatie van schuldenares is nu ook stabiel. Gelet hierop is aannemelijk dat schuldenares de huur over de komende periode ook tijdig zal kunnen betalen, waarbij de rechtbank opmerkt dat het moratorium al binnen enkele weken afloopt. Onder deze omstandigheden is schorsing van de uitvoering van het ontruimingsvonnis noodzakelijk en rechtvaardig.

5.Stukken waarop dit vonnis is gebaseerd

  • verzoekschrift van schuldenares met bijlagen;
  • beschikking voorlopige voorziening (artikel 287 lid 4 Fw) van de rechtbank van 22 oktober 2020;
  • verweerschrift van de verhuurder met bijlagen;
  • de aantekeningen van de zitting van 23 maart 2021.

6.Gevolgen van dit vonnis

  • De rechtbank schorst de uitvoering van het ontruimingsvonnis en verlengt de huurovereenkomst tussen partijen voor een periode van zes maanden, gerekend vanaf 22 oktober 2020, dus tot 22 april 2021.
  • De rechtbank bepaalt dat de schorsing alleen geldt zolang schuldenares de lopende huur tijdig en volledig betaalt.
  • De rechtbank bepaalt dat de schorsing in ieder geval vervalt op het moment dat het verzoek tot toepassing van de wsnp op schuldenares wordt ingetrokken of dat een beslissing daarop niet meer kan worden aangevochten.
  • De rechtbank bepaalt dat degene die namens schuldenares de minnelijke schuldregeling uitvoert, uiterlijk twee weken vóór

7.Mogelijkheden om dit vonnis aan te vechten

Deze uitspraak kan (in beginsel) niet worden aangevochten.
De griffier De rechter