In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Transportes Aereos Portugueses S.A. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam via Lissabon naar Accra op 24 november 2017. Door een vertraging van de vlucht van Amsterdam naar Lissabon miste de passagier zijn aansluitende vlucht naar Accra, waardoor hij met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming aankwam. De passagier verzocht compensatie van de vervoerder op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde dit en stelde dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk het opleggen van een CTOT (Calculated Take-Off Time) door de luchtverkeersleiding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder in beginsel gehouden is tot compensatie, maar dat deze verplichting vervalt indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De vervoerder voerde aan dat de vertraging was veroorzaakt door een CTOT, die was opgelegd vanwege weersomstandigheden, en dat dit niet het gevolg was van een wijziging in de EOBT (Estimated Off-Block Time) door de vervoerder zelf. De kantonrechter oordeelde dat de opgelegde CTOT inderdaad een buitengewone omstandigheid was en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te beperken.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagier afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om aan te tonen dat vertragingen niet te wijten zijn aan hun eigen handelen, maar aan externe factoren die buiten hun invloedssfeer liggen.