ECLI:NL:RBNHO:2021:2930

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
8909889 \ CV EXPL 20-10247
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van informatieverplichtingen bij kinderopvangovereenkomsten en de gevolgen van schending

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 7 april 2021 een verstekvonnis gewezen in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap Borus B.V. en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. De zaak betreft een geschil over een kinderopvangovereenkomst en de naleving van de (pre)contractuele informatieverplichtingen zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. De eisende partij, Borus B.V., stelde dat de gedaagde partij een overeenkomst had gesloten voor kinderopvang, maar dat de gedaagde niet had voldaan aan de informatieverplichtingen die voortvloeien uit de wet. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 13 januari 2021 de eisende partij in de gelegenheid gesteld om haar vordering nader toe te lichten. De eisende partij stelde dat de bepalingen over informatieverplichtingen niet van toepassing waren omdat de overeenkomst zou vallen onder de uitzondering voor sociale diensten. De kantonrechter oordeelde echter dat de kinderopvangovereenkomst niet onder deze uitzondering valt en dat de eisende partij niet voldoende had aangetoond dat zij aan haar informatieverplichtingen had voldaan. Gezien de schending van deze verplichtingen heeft de kantonrechter besloten om de overeenkomst gedeeltelijk te vernietigen, met een korting van 25% op het verschuldigde bedrag. De gedaagde partij werd veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 6.484,67, inclusief wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis benadrukt het belang van naleving van informatieverplichtingen in overeenkomsten, vooral in situaties waarin consumenten betrokken zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8909889 \ CV EXPL 20-10247
Uitspraakdatum: 7 april 2021
Verstekvonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap
Borus B.V.
gevestigd te Uithoorn
de eisende partij
gemachtigde: A.F. Damen
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
de gedaagde partij
procederend in persoon

1.De verdere procedure

1.1.
Op 13 januari 2021 heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen. Voor het verloop van de procedure tot aan 13 januari 2021 wordt naar dit tussenvonnis verwezen.
1.2.
Bij akte van 10 februari 2021 heeft de eisende partij haar vordering nader toegelicht.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis van 13 januari 2021 (hierna verder: het tussenvonnis) is overwogen en beslist. Er bestaat geen aanleiding om daarop terug te komen.
2.2.
In het tussenvonnis is de eisende partij in de gelegenheid gesteld om nader toe te lichten en te onderbouwen op welke wijze, waar en wanneer de overeenkomst tot stand is gekomen en daarnaast op welke wijze zij heeft voldaan aan haar informatieverplichtingen.
2.3.
In haar akte heeft de eisende partij primair gesteld dat de bepalingen over de (pre)contractuele informatieverplichtingen niet van toepassing zijn op de onderhavige overeenkomst, nu in artikel 6:230h lid 2 sub c BW is bepaald dat de bepalingen uit Boek 6, Titel 5, Afdeling 2B BW niet van toepassing zijn op overeenkomsten betreffende sociale dienstverlening, waaronder kinderzorg. De kantonrechter volgt de eisende partij niet in haar stelling. Met “sociale diensten” wordt gedoeld op diensten die worden verleend aan mensen die bijzonder kwetsbaar zijn of een laag inkomen hebben, of mensen die een bijzondere behoefte hebben aan hulp, ondersteuning, bescherming en aanmoediging in een specifieke levensfase (overweging 29 Richtlijn 2011/83/EU). Deze diensten zijn uitgesloten omdat in deze situatie verdergaande bescherming voor de zwakkere partij wenselijk is. De (commerciële) kinderopvangovereenkomst die in deze zaak aan de orde is valt niet onder de definitie van een “sociale dienst”, derhalve is artikel 6:230h lid 2 sub c BW niet van toepassing.
2.4.
De eisende partij heeft gesteld dat de gedaagde partij een aanmelding heeft gedaan via de website van de eisende partij. De overeenkomst is vervolgens per post naar de eisende partij opgestuurd. De gedaagde partij heeft uiteindelijk op 29 juni 2019 de overeenkomst op de opvanglocatie ondertekend. Nu de eisende partij zich thuis via de website heeft aangemeld, is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van een overeenkomst op afstand gesloten. De kantonrechter zal daarom toetsen of de eisende partij aan haar (pre)contractuele informatieverplichtingen heeft voldaan.
De (pre)contractuele informatieverplichtingen van artikelen 6:230m en 6:230v BW
2.5.
In haar akte heeft de eisende partij met verwijzing naar productie 1 bij dagvaarding toegelicht dat de essentiële informatie van artikel 6:230m lid 1 BW in de overeenkomst is opgenomen. Derhalve heeft de eisende partij voldoende onderbouwd op welke wijze zij heeft voldaan aan de informatieverplichtingen van artikel 6:230v BW, behoudens het vereiste van artikel 6:230m lid 1 onder f BW. Dit artikel vereist in samenhang met artikel 6:230v lid 1 BW dat de duur van de overeenkomst in de contractbevestiging staat vermeld. Als productie 1 bij dagvaarding zijn de kinderopvangovereenkomsten van de twee kinderen van de gedaagde partij overgelegd. In de eerste overeenkomst is de einddatum van de overeenkomst niet opgenomen, enkel de startdatum. De duur van de overeenkomst ontbreekt derhalve.
2.6.
Voor wat betreft de precontractuele informatieverplichtingen overweegt de kantonrechter als volgt. In het tussenvonnis is de eisende partij uitdrukkelijk verzocht om toe te lichten op welke wijze is voldaan aan de vereisten van artikel 6:230m lid 1 BW. De eisende partij heeft nagelaten om bij akte uitgebreid op dit punt in te gaan. Zij heeft enkel één schermafdruk van haar website overgelegd, zonder nadere toelichting. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de eisende partij onvoldoende onderbouwd op welke wijze zij heeft voldaan aan haar precontractuele informatieverplichtingen voorafgaand aan het moment van contractsluiting.
2.7.
Gelet op de jurisprudentie van het HvJ EU moet de kantonrechter aan de schending van de informatieverplichtingen gevolgen verbinden door passende maatregelen te nemen die de consument effectieve rechtsbescherming bieden. Die maatregelen moeten doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig zijn. Met het oog op deze Europeesrechtelijke beginselen ziet de kantonrechter aanleiding om de overeenkomst gedeeltelijk te vernietigen, te weten voor 25% van de door de gedaagde partijen verschuldigde prijs. Daarbij wordt (mede) toepassing gegeven aan de artikelen 3:40 en 3:41 BW, en/of aan de artikelen 6:193d en 6:193f BW, omdat de schending van de informatieverplichtingen ook een oneerlijke handelspraktijk is.
2.8.
Rekening houdend met de sanctie van 25% in verband met de schending van de informatieverplichting, is in totaal aan hoofdsom toewijsbaar een bedrag van € 5.818,73
(€ 7.758,31 x 0,75).
2.9.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is toewijsbaar volgens het wettelijke tarief dat hoort bij de hoofdsom waartoe de gedaagde partij kan worden veroordeeld, tot een bedrag van € 665,94.
2.10.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals onder de beslissing is opgenomen.
2.11.
De gedaagde partij wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor de te nemen akte blijft echter voor rekening van de eisende partij, aangezien het aan haarzelf te wijten is dat het nodig was deze extra akte op te stellen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 6.484,67, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.818,73 vanaf de vervaldata van de verschillende facturen tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
€ 86,85 wegens dagvaardingskosten,
€ 499,00 wegens griffierecht en
€ 311,00 wegens salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter