ECLI:NL:RBNHO:2021:2935

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
8563326 \ CV EXPL 20-4869
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers bij vertraging door medische noodsituatie en defecte airco

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 7 april 2021, hebben passagiers van een vlucht van Amsterdam naar Malaga compensatie geëist van de vervoerder, Ryanair DAC, vanwege een vertraging van meer dan drie uur. De passagiers stelden dat de vertraging het gevolg was van een defecte airco aan boord, wat leidde tot een medische noodsituatie waarbij meerdere passagiers flauw vielen. De vervoerder betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waaronder een opgelegd tijdslot door de luchtverkeersleiding en de medische noodsituatie. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende bewijs had geleverd voor haar verweer en dat de vertraging niet kon worden toegeschreven aan buitengewone omstandigheden. De rechter wees de vordering van de passagiers toe, inclusief compensatie voor de vertraging, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 2.835,60 aan de passagiers, evenals de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij vertragingen en de toepassing van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8563326 \ CV FORM 20-4869
Uitspraakdatum: 7 april 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

wonende te [woonplaats] (Spanje)

2. [passagier sub 2]

wonende te [woonplaats]

3. [passagier sub 3]

4. [passagier sub 4]

beiden wonende te [woonplaats]

5. [passagier sub 5]

6. [passagier sub 6]

beiden wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
Ryanair DAC
gevestigd te Dublin (Ierland)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. A.C.J. Houwers

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 3 juni 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 19 augustus 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar Malaga (Spanje) op 2 juni 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 363,00 subsidiair € 435,60 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2018;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming. De vervoerder is derhalve op grond van de Verordening in beginsel gehouden de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.3.
De vervoerder heeft ter verweer een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden. Zij voert aan dat de vlucht is vertraagd omdat het toestel een nieuwe CTOT (Calculated Take-Off Time) opgelegd kreeg van de luchtverkeersleiding bij de uitvoering van de direct voorgaande (rotatie)vlucht. Deze vertraging werkte door op de onderhavige vlucht. Toen het toestel van de gate mocht vertrekken om de onderhavige vlucht uit te voeren, kreeg zij te kampen met een medische noodsituatie.
4.4.
Er zijn derhalve twee vertragingsoorzaken te onderscheiden die volgens de vervoerder het gevolg zijn van een buitengewone omstandigheid. Als eerste zal het beroep op een buitengewone omstandigheid bij de uitvoering van de voorgaande vlucht worden beoordeeld. De voorgaande vlucht arriveerde met een vertraging van 74 minuten. De vervoerder heeft aangevoerd dat de voorgaande vlucht een later tijdslot toegewezen kreeg van de luchtverkeersleiding als gevolg van slechte weeromstandigheden. De vervoerder heeft een tweetal producties overgelegd waaruit dit zou blijken: een verklaring van haar eigen Flight Operations afdeling en een ‘initial network plan’ van EUROCONTROL. De vervoerder heeft nagelaten aan te wijzen waar in de vele pagina’s van dit initial network plan voor haar verweer relevante informatie te vinden is. In de verklaring van Flight Operations is slechts in andere bewoordingen te vinden dat er een later tijdslot zou zijn opgelegd. Er ontbreekt enig bewijs van communicatie vanuit de luchtverkeersleiding, waaruit zou kunnen blijken dat het een specifiek aan het toestel opgelegd besluit betreft. Voor een geslaagd beroep op buitengewone omstandigheden vanwege een opgelegd tijdslot is enkel het aanvoeren dat een tijdslot is opgelegd onvoldoende. Er dient te worden onderbouwd dat het een restrictie betreft, opgelegd door de luchtverkeersleiding, aan specifiek het toestel waarmee de vlucht werd uitgevoerd. Dat is hier niet aangetoond. Derhalve faalt het beroep op buitengewone omstandigheden ten aanzien van de vertraging bij de uitvoering van de voorgaande vlucht.
4.5.
Vervolgens zal het beroep op buitengewone omstandigheden ten aanzien van de vertraging bij de uitvoering van de onderhavige vlucht worden beoordeeld. De vervoerder heeft aangevoerd dat de vertraging het gevolg is van een medische noodsituatie. Toen het toestel bezig was aan de ‘pushback’ viel een passagier flauw. Het toestel moest terugkeren naar de gate, waar de passagier onderzocht werd door medisch personeel. Bij de tweede vertrekpoging viel een andere passagier flauw. De betreffende passagiers hebben vervolgens het toestel verlaten en hun bagage is uit het ruim gehaald, waarna het toestel vertrok naar de eindbestemming. De vervoerder heeft aangevoerd dat het flauwvallen van de passagiers een van buiten komende oorzaak is waarop zij geen invloed kan uitoefenen. De vervoerder heeft ter onderbouwing van dit verweer een rapportage van de cabin crew overgelegd, wederom zonder hierin de relevante passages aan te wijzen. Uit dit rapport blijkt dat de twee passagiers meerdere malen zijn flauwgevallen. Een mogelijke oorzaak van het flauwvallen wordt in het verhaal van de vervoerder niet aangewezen. Daarmee laat de vervoerder een cruciale stelling van de passagiers hieromtrent onweersproken. De passagiers hebben gesteld dat meerdere passagiers onwel werden als gevolg van een technisch mankement aan de airco in het toestel. De passagiers hebben ter onderbouwing een schriftelijke verklaring van enkele passagiers overgelegd, waarin wordt verklaard dat het toestel dusdanig warm werd dat meerdere passagiers onwel werden. De passagiers stellen dat een technisch mankement als dit, gelet op onder meer het Wallentin-arrest (C-549/07) en het Van der Lans-arrest (C-257/14), voor risico van de vervoerder dient te komen en de vervoerder niet ontslaat van de plicht tot betaling van compensatie op grond van de Verordening. Door de passagiers is daarmee onweersproken gesteld dat een technisch mankement optrad dat voor rekening van de vervoerder dient te komen en dat een causaal verband bestaat met het gegeven dat vervolgens meerdere passagiers onwel werden en zelfs flauwvielen als gevolg van de warmte in het toestel. Nu de vervoerder hier niets tegenin heeft gebracht, zullen de passagiers hierin worden gevolgd. De conclusie is dat de vervoerder faalt in haar verweer dat het hier een van buiten komende oorzaak betreft waarop zij geen invloed kan uitoefenen.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de vervoerder niet heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal worden toegewezen.
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering betwist. De vervoerder voert aan dat zij op grond van artikel 15.2.2 van haar algemene voorwaarden niet gehouden is om de door de passagiers gevorderde buitengerechtelijke kosten te voldoen. Bij beschikkingen van 22 januari 2020 (7573474/ CV FORM 19-2569 en 7526665 CV FORM 19-1756) is geoordeeld dat artikel 15.2 van de algemene voorwaarden van de vervoerder als een oneerlijk beding moet worden aangemerkt. Artikel 15.2 van de algemene voorwaarden van de vervoerder is door de kantonrechter vernietigd en dient dan ook buiten toepassing te blijven. Vast staat dat de vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten
€ 435,60 (inclusief btw). De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat de passagiers die kosten al hebben betaald.
4.9.
Ten aanzien van de proceskosten voert de vervoerder eveneens aan dat zij niet gehouden is tot betaling daarvan op grond van artikel 15.2.2 van haar algemene voorwaarden. Zoals hiervoor is overwogen blijft deze bepaling echter buiten toepassing. De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt.
4.10.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
4.11.
Op verzoek van de passagiers zal een Engelstalig certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.835,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.400,00 vanaf 2 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 218,00 aan salaris gemachtigde, en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open