ECLI:NL:RBNHO:2021:3190

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
17 april 2021
Zaaknummer
8289523 \ CV EXPL 20-967
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie bij instapweigering van passagiers op een vlucht

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Delta Air Lines, Inc. wegens instapweigering op een vlucht van Parijs naar Atlanta. De passagiers hadden een vliegticket geboekt van Amsterdam naar Managua met een overstap in Parijs en Atlanta. Op 24 januari 2018 arriveerden zij op de luchthaven van Parijs, maar werden geweigerd op de vlucht naar Atlanta. De passagiers vorderden compensatie van € 1.200,00 per persoon, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering.

De kantonrechter heeft het procesverloop besproken, waarbij de passagiers hun vordering hebben ingediend op 24 januari 2020, en de vervoerder schriftelijk heeft geantwoord. De rechter heeft vervolgens de feiten beoordeeld, waaronder de boeking van de passagiers en de omstandigheden van de instapweigering. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat de passagiers zich niet tijdig hadden gemeld voor de vlucht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder geen woonplaats heeft in Nederland en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, omdat de vlucht vanuit Nederland vertrok.

De rechter concludeerde dat de passagiers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat zij daadwerkelijk zijn geweigerd op de vlucht. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers niet tijdig bij de incheckbalie waren en dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor de gestelde instapweigering. Daarom werd de vordering afgewezen en werden de passagiers veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter M.M. Kruithof op 31 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8289523 \ CV EXPL 20-967
Uitspraakdatum: 31 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: A.G.C. Dehue (Yource B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
Delta Air Lines, Inc.
statutair gevestigd te Wilmington, Delaware (Verenigde Staten)
gedaagde
hierna te noemen: Delta Air Lines
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 24 januari 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vliegticket geboekt van Amsterdam naar Managua (Nicaragua) via Parijs (Frankrijk) en Atlanta (Verenigde Staten) op 24 januari 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Parijs naar Atlanta is uitgevoerd door de vervoerder. De passagiers zijn niet ingestapt op deze vlucht.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met de instapweigering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50, althans € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten;
- een certificaat als bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de instapweigering gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op het verweer van de vervoerder wordt bij de beoordeling ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat de vervoerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie. Ingevolge artikel 6 van de Brussel I bis-Verordening dient de rechtsmacht van de Nederlandse rechter daarom in dit geval te worden beoordeeld aan de hand van het Nederlandse procesrecht. Ingevolge artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht als de gedaagde in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. De woonplaats van een rechtspersoon is ingevolge artikel 1:10 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) daar waar hij zijn statutaire zetel heeft. Vast staat dat de statutaire zetel van Delta Air Lines is gelegen in Wilmington (Verenigde Staten), zodat Delta Air Lines op grond van artikel 1:10 lid 2 BW geen woonplaats heeft in Nederland als bedoeld in artikel 2 Rv. Vervolgens dient te worden beoordeeld of Delta Air Lines op grond van artikel 1:14 BW mede woonplaats heeft op haar kantoor te Schiphol. Daarbij is van belang dat het enkele feit dat een vennootschap een filiaal houdt in een arrondissement nog geen bevoegdheid creëert. Er moet sprake zijn van activiteiten die kenmerkend zijn voor de vlucht of de boeking van de passagier ten aanzien van de desbetreffende vlucht. Gesteld noch gebleken is dat er vanuit het kantoor van Delta Air Lines te Schiphol activiteiten met betrekking tot de onderhavige vlucht hebben plaatsgevonden, dan wel dat het kantoor van Delta Air Lines te Schiphol op enige wijze bij de onderhavige vlucht betrokken is geweest. De kantonrechter kan dan ook geen bevoegdheid ontlenen aan voornoemde artikelen.
5.3.
Op grond van artikel 6, aanhef en sub a Rv heeft de Nederlandse rechter eveneens rechtsmacht in zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis of het verzoek ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Ingevolge artikel 6a aanhef en sub b Rv is voor de toepassing van artikel 6, onderdeel a Rv, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering in Nederland gelegen voor de verstrekking van diensten, indien de diensten volgens de overeenkomst in Nederland verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden. Indachtig hetgeen in het arrest van het Hof van 9 juli 2009 (C-204/08, Rehder) is geoordeeld over artikel 5, punt 1, onder b, tweede streepje van de EEX-verordening (thans: artikel 7 Brussel I bis-verordening), overweegt de kantonrechter dat zowel de plaats van vertrek als de plaats van aankomst van het vliegtuig gelijkelijk moeten worden beschouwd als de plaatsen waar de diensten die het voorwerp van een luchtvervoerovereenkomst uitmaken hoofdzakelijk worden verstrekt. De passagiers hebben bij dagvaarding middels de overgelegde vliegtickets voldoende gemotiveerd onderbouwd dat zij een vlucht hebben geboekt die vanuit Amsterdam-Schiphol Airport is vertrokken. Gelet op het voorgaande heeft de Nederlandse rechter daarom rechtsmacht en acht de kantonrechter zich bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
5.4.
De passagiers stellen dat zij zijn geweigerd op de vlucht Parijs-Atlanta. Daarbij stellen zij dat de vervoerder onvoldoende overstaptijd heeft gehanteerd, omdat hun een overstaptijd van 60 minuten was geboden terwijl op de luchthaven van Parijs een minimum overstaptijd van 70 – 90 minuten zou gelden. De vervoerder betwist het voorgaande. Daartoe voert de vervoerder aan dat er destijds een minimum overstaptijd van 60 minuten gold en dat de beweerdelijke instapweigering niet nader wordt toegelicht. De passagiers zijn immers dertien minuten vóór schema gearriveerd en zijn niet verschenen bij de gate voor de vlucht in kwestie; de passagiers waren zogenaamde “no-show”. De passagiers hebben niets gesteld over de gang van zaken, aldus nog steeds de vervoerder.
5.5.
Op grond van artikel 2 sub j van de Verordening is een “instapweigering” een weigering om passagiers op een vlucht te vervoeren, hoewel zij zich voor het instappen hebben gemeld volgens de voorwaarden van artikel 3 lid 2 van de Verordening. Met de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat de passagiers zich tijdig hebben gemeld bij de incheckbalie met een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie. De passagiers dienen voldoende concrete aanknopingspunten te verstrekken omtrent de gestelde instapweigering. Nu niet kan worden vastgesteld of de passagiers daadwerkelijk zijn geweigerd op de vlucht in kwestie, is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de passagiers op grond van de Verordening compensatiegerechtigd zijn.
5.6.
Gelet op het voorgaande zal de vordering worden afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven derhalve geen bespreking.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter