In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Delta Air Lines, Inc. wegens instapweigering op een vlucht van Parijs naar Atlanta. De passagiers hadden een vliegticket geboekt van Amsterdam naar Managua met een overstap in Parijs en Atlanta. Op 24 januari 2018 arriveerden zij op de luchthaven van Parijs, maar werden geweigerd op de vlucht naar Atlanta. De passagiers vorderden compensatie van € 1.200,00 per persoon, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering.
De kantonrechter heeft het procesverloop besproken, waarbij de passagiers hun vordering hebben ingediend op 24 januari 2020, en de vervoerder schriftelijk heeft geantwoord. De rechter heeft vervolgens de feiten beoordeeld, waaronder de boeking van de passagiers en de omstandigheden van de instapweigering. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat de passagiers zich niet tijdig hadden gemeld voor de vlucht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder geen woonplaats heeft in Nederland en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, omdat de vlucht vanuit Nederland vertrok.
De rechter concludeerde dat de passagiers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat zij daadwerkelijk zijn geweigerd op de vlucht. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers niet tijdig bij de incheckbalie waren en dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor de gestelde instapweigering. Daarom werd de vordering afgewezen en werden de passagiers veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter M.M. Kruithof op 31 maart 2021.