ECLI:NL:RBNHO:2021:3191

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
17 april 2021
Zaaknummer
8146010 \ CV EXPL 19-17128
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de passagier, woonachtig in Roemenië, een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, wegens compensatie voor een vertraagde vlucht van Timisoara naar Amsterdam via München op 8 juni 2019. De passagier heeft zijn aansluitende vlucht gemist en is met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming aangekomen. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 250,00, plus buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

De vervoerder heeft de vordering betwist en een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden, namelijk ATC-restricties die de vertraging van de vlucht zouden hebben veroorzaakt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden die niet konden worden voorkomen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. Hoewel de vervoerder ATC-restricties aanvoerde, was niet bewezen dat deze restricties specifiek gericht waren op het toestel van de vlucht in kwestie. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de vervoerder redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken, maar dat de vordering van de passagier om deze redenen werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, die ongelijk kreeg in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8146010 \ CV EXPL 19-17128
Uitspraakdatum: 31 maart 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Roemenië)
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland) onder andere kantoor houdende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 15 oktober 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Timisoara (Roemenië) naar Amsterdam via München (Duitsland) op 8 juni 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Timisoara naar München is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft zijn aansluitende vlucht naar Amsterdam gemist en is met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Daartoe heeft hij, onder meer, het volgende aangevoerd.
4.2.
De vlucht in kwestie is vertraagd uitgevoerd doordat er aan het toestel tijdens de uitvoering van de twee voorafgaande vluchten (te weten de vluchten LH1659 en LH1660) ATC-restricties zijn opgelegd. Vlucht LH1659 (Timisoara-München) is met een vertraging van 27 minuten in München aangekomen doordat de luchtverkeersleiding verschillende slottijden aan het toestel heeft opgelegd met als reden code 82Z. Vervolgens diende het toestel de vlucht LH1660 (München-Timisoara) uit te voeren. Ook deze vlucht is vertraagd uitgevoerd doordat aan het toestel verschillende slottijden zijn opgelegd. Dit werkte door op de vlucht in kwestie (Timisoara-München), omdat de vluchten gevolg moesten geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding. Om die reden is de vlucht in kwestie met een vertraging van twee uur in München aangekomen. Het is een buitengewone omstandigheid als het daarvoor bedoelde toestel de geplande vlucht niet op tijd kan uitvoeren.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders wanneer de vervoerder kan aantonen dat er sprake was van buitengewone omstandigheden, die hij ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet had kunnen voorkomen, zoals bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening.
5.3.
Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden geldt het volgende. Ingevolge punt 15 van de Considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen.
5.4.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met zijn overgelegde producties en zijn toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagier het gevolg is geweest van de door de luchtverkeersleiding genomen besluiten.
5.5.
Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder, onder meer, de ‘Leg Information’ van de vlucht in kwestie overgelegd, waarin een vertraging van twee uur wegens code 93 (‘AIRCRAFT ROTATION’) en een vertraging van 31 minuten wegens code 81Z (‘ATC ROUTENING’) wordt vermeld. Met betrekking tot de vertraging wegens code 93 heeft de vervoerder aangevoerd dat dit te maken had met de opgelegde ATC-restricties aan de voorgaande vluchten LH1659/1660. Blijkens de ‘slot history’ van deze vluchten heeft de luchtverkeersleiding herhaaldelijk de slottijden van deze vluchten aangepast wegens een ‘industrial action’ (code 82Z). De passagier betwist dat sprake was van staking en stelt dat de vervoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er werd gestaakt. Voorts stelt de passagier dat er geen sprake was van een besluit van de luchtverkeersleiding dat specifiek was gericht aan het toestel waarmee de vlucht in kwestie werd uitgevoerd. Hoewel de kantonrechter met de passagier van oordeel is dat de vervoerder de staking niet voldoende heeft onderbouwd, is echter voldoende gebleken dat de vervoerder niet eerder mocht vertrekken dan de laatste opgelegde slottijd voor het toestel. Dat de vervoerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een staking neemt niet weg dat Eurocontrol ATC-restricties heeft opgelegd aan de twee voorgaande vluchten welke met hetzelfde toestel als de vlucht in kwestie zijn uitgevoerd. Deze restricties zijn specifiek opgelegd aan het toestel en dienen altijd door de bemanning van de vlucht te worden opgevolgd. Niet gebleken is dat de nieuwe slottijden door toedoen van de vervoerder zijn opgelegd. Deze buitengewone omstandigheid werkt dan ook door naar de vlucht in kwestie. De vervoerder heeft tevens een ‘slot history’ van de vlucht in kwestie overgelegd. Daaruit volgt dat de luchtverkeersleiding voor deze vlucht eveneens verschillende slottijden heeft opgelegd, waardoor er een aanvullende vertraging van 31 minuten wegens code 81Z is ontstaan. Gelet op hetgeen reeds is geoordeeld over de slotrestricties van de luchtverkeersleiding, is ook deze vertraging naar het oordeel van de kantonrechter veroorzaakt door een omstandigheid waarop de vervoerder geen invloed kan uitoefenen.
5.6.
De volgende vraag die beantwoord dient te worden is of de vervoerder redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken. De vlucht van de passagier is met een vertraging van 150 minuten om 19:20 UTC in München aangekomen. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar Amsterdam met een schema vertrektijd van 18:10 UTC gemist. De vervoerder heeft aangevoerd dat te München een minimale overstaptijd van 30 minuten geldt en dat er tussen de twee aansluitende vluchten oorspronkelijk een overstaptijd van 80 minuten was ingepland. Er was dus sprake van een reservetijd van 50 minuten bovenop de overstaptijd, hetgeen voldoende wordt geacht. De passagier stelt dan wel dat de vervoerder moest zoeken naar andere alternatieve vluchten om de passagier zo snel mogelijk op de eindbestemming te brengen, maar stelt niet welke vluchten beschikbaar waren en of de passagier één van deze (niet genoemde) vluchten op tijd zou hebben gehaald. De vervoerder heeft de passagier omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht.
5.7.
Gelet op het voorgaande zal de vordering worden afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven derhalve geen bespreking. De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter