In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier, die vanuit Krakau naar Amsterdam wilde vliegen met een tussenstop in München, heeft een vordering ingesteld wegens vertraging van meer dan drie uur. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een door de luchtverkeersleiding opgelegd nieuw slot voor de vlucht.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. De vervoerder moest echter aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende bewijs had geleverd dat de vertraging was veroorzaakt door een combinatie van een late aankomst van het vliegtuig en beperkingen opgelegd door de luchtverkeersleiding. Hierdoor was de vervoerder niet aansprakelijk voor de compensatie.
De vordering van de passagier werd afgewezen, en de proceskosten werden aan de passagier opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om aan te tonen dat zij alle redelijke maatregelen hebben genomen om vertragingen te voorkomen, maar ook dat buitengewone omstandigheden hen kunnen vrijstellen van compensatieverplichtingen.