ECLI:NL:RBNHO:2021:3636

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
7990807 \ CV EXPL 19-12545
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst tweedehands auto wegens onjuiste informatie over bouwjaar

In deze zaak heeft [eiser] een vordering ingesteld tegen Koningshoek B.V. wegens de aankoop van een tweedehands Subaru Legacy, waarvan het productiejaar niet overeenkwam met de datum van eerste toelating. [eiser] heeft de auto op 9 januari 2018 gekocht voor € 9.700,00, waarbij in de advertentie het bouwjaar als 2008 werd vermeld. Na levering in februari 2018 bleek uit een inspectie dat de auto in werkelijkheid uit 2003 was. [eiser] heeft daarop de koopovereenkomst willen ontbinden en schadevergoeding geëist, maar Koningshoek heeft de vordering betwist. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst niet aan Koningshoek kan worden toegerekend, omdat zij mocht vertrouwen op de informatie van de RDW. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen, omdat de tekortkoming van onvoldoende gewicht was om ontbinding te rechtvaardigen. Ook het beroep op onrechtmatige daad en dwaling werd afgewezen, omdat er geen bewijs was dat Koningshoek op de hoogte was van de onjuiste informatie. De proceskosten zijn voor rekening van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7990807 \ CV EXPL 19-12545
Uitspraakdatum: 14 april 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats] (Duitsland)
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. B.R. de Boer-Kühn
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Koningshoek B.V.
gevestigd te Velsen-Noord
gedaagde
verder te noemen: Koningshoek
gemachtigde: mr. K.A. Krikke

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 9 augustus 2019 een vordering tegen Koningshoek ingesteld. Koningshoek heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 24 februari 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen nog stukken toegezonden, [eiser] bij brief van 16 januari 2020 en Koningshoek bij brief van 20 februari 2020.
1.3.
Na de zitting is de zaak tot 26 augustus 2020 aangehouden in verband met schikkingsonderhandelingen tussen partijen. De onderhandelingen hebben niet tot een schikking geleid. [eiser] heeft vervolgens bij akte van 26 augustus 2020 zijn eis vermeerderd en stukken toegezonden. Koningshoek heeft daar schriftelijk op gereageerd.

2.De feiten

2.1.
Koningshoek is een professioneel automobielbedrijf voor reparatie, handel en verhuur van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s.
2.2.
Op 9 januari 2018 heeft [eiser] van Koningshoek een Subaru Legacy 2.0i (hierna ook: de Subaru) gekocht voor een bedrag van € 9.700,00. In de advertentie van Koningshoek waarin zij de Subaru te koop heeft aangeboden op de website [website] is 2008 als bouwjaar van de Subaru vermeld. De advertentie vermeldt verder: “wij adverteren uitsluitend met correcte bouwjaren en door de N.A.P. gecontroleerde kilometerstanden.” Uit gegevens van de RDW blijkt dat de Datum Eerste Toelating (DET) 16 juli 2008 is.
2.3.
In februari 2018 is de Subaru bij [eiser] in Duitsland bezorgd.
2.4.
In het najaar van 2018 heeft Subaru Duitsland in verband met een technische kwestie een inspectie aan de Subaru uitgevoerd. Bij die inspectie is geconstateerd dat de Subaru niet in 2008 maar in december 2003 (modeljaar 2004) is geproduceerd. Dit is later ook bevestigd door Subaru Nederland.
2.5.
Bij brief van 31 oktober 2018 heeft [eiser] aan Koningshoek laten weten dat hij de koopovereenkomst wil ontbinden omdat de Subaru uit december 2003 blijkt te komen terwijl hem schriftelijk was verzekerd dat het bouwjaar 2008 betrof. [eiser] vraagt Koningshoek de Subaru weer bij hem op te halen. Ook wil [eiser] dat Koningshoek de kosten vergoedt die hij ten behoeve van de auto heeft gemaakt.
2.6.
Koningshoek heeft niet gereageerd op de brief van [eiser] . [eiser] heeft vervolgens het Europees Consumenten Centrum ingeschakeld, maar partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.
2.7.
Bij brief van 28 mei 2019 heeft de advocaat van [eiser] Koningshoek een laatste kans geboden om uiterlijk op 3 juni 2019 de Subaru op te halen en de koopprijs van € 9.700,- terug te betalen. Koningshoek is hiermee niet akkoord gegaan.

3.De vordering

3.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding (samengevat) gevorderd dat de kantonrechter de koopovereenkomst tussen partijen ontbindt en Koningshoek veroordeelt tot een ongedaanmakingsverplichting. Daarbij dient Koningshoek de koopprijs van € 9.700,00 terug te storten op de bankrekening van [eiser] en de Subaru binnen twee weken op te halen bij [eiser] op straffe van verbeurte van een dwangsom bij niet nakoming hiervan. Ook vordert [eiser] een verklaring voor recht dat Koningshoek onrechtmatig heeft gehandeld en betaling van € 2.103,15 aan schadevergoeding, een en ander met veroordeling van Koningshoek in de proceskosten.
3.2.
Bij akte van 26 augustus 2020 heeft [eiser] zijn eis vermeerderd. Naast het voorgaande vordert [eiser] nu ook dat Koningshoek wordt veroordeeld tot vergoeding van de vermogensschade van [eiser] , “te begroten op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) via de abstracte methode”. Verder heeft [eiser] een subsidiaire vordering aan het petitum toegevoegd. Deze houdt (samengevat) in dat de kantonrechter de koopovereenkomst tussen partijen vernietigt en voor recht verklaart dat [eiser] bij het sluiten van de koopovereenkomst heeft gedwaald. Ook subsidiair vordert [eiser] terugbetaling van de koopprijs, terugname van de Subaru en betaling van een schadevergoeding, verklaring voor recht dat Koningshoek onrechtmatig heeft gehandeld en veroordeling van Koningshoek om de vermogensschade van [eiser] te vergoeden.
3.3.
[eiser] heeft – samengevat – aan de vordering ten grondslag gelegd dat Koningshoek tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst. Koningshoek heeft [eiser] geen Subaru met bouwjaar 2008 geleverd, maar een Subaru uit december 2003 (modeljaar 2004). Aangezien deze tekortkoming niet meer ongedaan gemaakt kan worden vormt dit grondslag voor ontbinding, aldus [eiser] . Verder heeft [eiser] gesteld dat sprake is van onrechtmatig handelen omdat Koningshoek hem heeft misleid. Bij een juiste voorstelling van zaken had [eiser] de overeenkomst nooit gesloten. De schade die [eiser] hierdoor heeft geleden bedraagt € 2.103,15. In de hiervoor genoemde akte van 26 augustus 2020 heeft [eiser] (subsidiair) een beroep gedaan op dwaling in de zin van artikel 6:228 lid 1 sub a BW. [eiser] stelt dat hij door toedoen van Koningshoek een onjuiste voorstelling van zaken had.

4.Het verweer

4.1.
Koningshoek betwist de vordering. Volgens Koningshoek is er geen grond om de koopovereenkomst tussen partijen te ontbinden en heeft [eiser] ook geen recht op schadevergoeding. Van wanprestatie is geen sprake. Ontbinding van de overeenkomst zou ook leiden tot een volstrekt onbillijke uitkomst.
Volgens Koningshoek is ook geen sprake van onrechtmatig handelen. Koningshoek heeft de kantonrechter verzocht de vermeerdering van eis die [eiser] op 26 augustus 2020 heeft ingediend waarbij een (subsidiair) beroep op dwaling wordt gedaan niet toe te staan. Volgens Koningshoek is deze vermeerdering van eis in strijd met een behoorlijke procesorde. Voor zover de kantonrechter daar anders over denkt heeft [eiser] aangevoerd dat van dwaling geen sprake is. Subsidiair verzoekt de Koningshoek de kantonrechter toepassing te geven aan artikel 6:230 lid 2 BW.

5.De beoordeling

de bevoegdheid van de kantonrechter en het toepasselijke recht
5.1.
Omdat [eiser] in Duitsland woont, draagt de zaak een internationaalrechtelijk karakter. De kantonrechter zal daarom eerst ambtshalve haar rechtsmacht en vervolgens het op de vordering toepasselijke recht beoordelen. De vraag welke rechter bevoegd is om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen, dient te worden beantwoord aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Vo II) die rechtstreeks verbindend en toepasselijk is in de lidstaten. Artikel 4 EEX-Vo II bepaalt, kort gezegd, dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Krachtens deze regel dient Koningshoek in beginsel voor de Nederlandse rechter te worden opgeroepen. Afwijking van deze hoofdregel is ingevolge artikel 5 EEX-Vo II slechts mogelijk als sprake is van een afwijkende bevoegdheidsregel op grond waarvan een andere rechter exclusief bevoegd zou zijn. Daarvan is niet gebleken, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. Gelet op de vestigingsplaats van Koningshoek en de hoogte van de vordering is dat de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland. Omdat beide partijen op de zitting een rechtskeuze hebben gedaan voor Nederlands recht is op grond van artikel 3 lid 2 van Verordening (EG) nr. 593/2008 (Rome I) Nederlands recht van toepassing.
de vermeerdering van eis
5.2.
Koningshoek heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis die [eiser] op 26 augustus 2020 heeft ingediend. Volgens Koningshoek is deze vermeerdering van eis in strijd met een behoorlijke procesorde. De kantonrechter gaat hier niet in mee. De wens van [eiser] zijn eis te vermeerderen is al tijdens de zitting van 24 februari 2020 expliciet aan de orde geweest. Toen is ook al besproken dat als partijen niet tot een schikking zouden komen een eisvermeerdering zou worden ingediend. Bovendien heeft Koningshoek schriftelijk kunnen reageren op de vermeerdering van eis. Zij is daarom niet in haar belangen geschaad en er is geen sprake van strijd met de goede procesorde. De kantonrechter zal de vermeerdering van eis dan ook toestaan en inhoudelijk beoordelen.
ontbinding en schadevergoeding
5.3.
[eiser] vordert in de eerste plaats ontbinding van de overeenkomst. De kantonrechter zal deze vordering afwijzen. Daarvoor is het volgende van belang. Vast staat dat partijen de koop en levering van een Subaru uit 2008 zijn overeengekomen, maar dat de auto feitelijk is geproduceerd in december 2003 (modeljaar 2004). In zoverre bezit de auto niet de eigenschappen die [eiser] op grond van de koopovereenkomst van de auto mocht verwachten en beantwoordt de auto niet aan de overeenkomst als bedoeld in artikel 7:17 BW. Herstel van deze tekortkoming is ook niet mogelijk, zodat in beginsel grond bestaat voor ontbinding van de overeenkomst op grond van artikel 6:265 BW, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Koningshoek heeft een beroep gedaan op deze tenzij-bepaling. Zij heeft aangevoerd dat deze tekortkoming ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt omdat de auto die zij dan zou moeten terugnemen weer zou moeten worden ingevoerd in Nederland, met alle kosten van dien. Bovendien heeft [eiser] bijna een heel jaar tevreden in de auto gereden en aan dat genot, de waardedaling door tijdsverloop en de inmiddels gereden kilometers wordt door ontbinding zoals gevorderd geen recht gedaan, aldus Koningshoek. [eiser] heeft dit betoog niet (voldoende gemotiveerd) weersproken. De omstandigheid dat [eiser] op zijn beurt de auto niet zal kunnen verkopen als een auto met bouwjaar 2008, zoals [eiser] ter zitting nog heeft aangevoerd, is in het licht van de bezwaren van Koningshoek tegen ontbinding in elk geval onvoldoende. [eiser] heeft namelijk nagelaten te concretiseren waar dit nadeel uit bestaat. Nu het [eiser] zelf gedurende het eerste jaar na aankoop niet is opgevallen dat feitelijk sprake was van een Subaru uit 2004 in plaats van uit 2008 en hij in die periode het genot heeft gehad van de auto valt niet in te zien welk nadeel hij heeft ondervonden van de tekortkoming. Uit het voorgaande volgt dat de tekortkoming van onvoldoende gewicht is en daarmee ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De vorderingen tot ontbinding, tot veroordeling tot ongedaanmakingsverplichting, tot terugbetaling van de koopprijs en tot terugname van de auto zullen dan ook worden afgewezen.
5.4.
[eiser] vordert ook om Koningshoek te veroordelen tot betaling van zijn vermogensschade vanwege de tekortkoming in de koopovereenkomst en deze op grond van artikel 6:97 BW te begroten. Voor schadevergoeding op die grond (artikel 6:74 BW) is ook vereist dat de tekortkoming aan Koningshoek kan worden toegerekend. [eiser] heeft in dit verband gesteld dat Koningshoek hem zowel via de factuur als haar eigen website heeft gegarandeerd dat het bouwjaar juist was, terwijl Koningshoek wist of had moeten weten dat de auto niet uit 2008 afkomstig kon zijn. Volgens [eiser] bleek dit ook uit de voor de auto vastgestelde emissienorm. Koningshoek heeft hier tegenin gebracht dat de tekst in haar advertentie is gebaseerd op informatie van de RDW. Deze vermeldt juli 2008 als DET van de auto. Het is volgens Koningshoek in de branche gebruikelijk om de DET als bouwjaar aan te duiden omdat dit een officieel vastgesteld moment is. Volgens Koningshoek is deze datum een logische, duidelijke en voor de koper in de registers van de RDW controleerbare datum. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat Koningshoek wist dat de auto niet uit 2008 afkomstig was maar Koningshoek heeft dat gemotiveerd betwist en [eiser] heeft zijn stelling vervolgens niet verder onderbouwd. Uitgangspunt is dan ook dat Koningshoek niet wist wat het bouwjaar van de auto was. Ook is van belang dat de auto op de DET 10 kilometer op de teller had staan en dat Koningshoek in beginsel uit mag gaan van de gegevens zoals aangeleverd door de RDW. Gelet op deze kilometerstand, de afgifte van het kentekenbewijs in 2008 door de RDW en de vermelding van bouwjaar 2008 op het tellerrapport van de RDW van 22 december 2017 hoefde Koningshoek geen aanleiding te zien om te veronderstellen dat 2008 niet het bouwjaar van de auto was. Dat de auto een emissienorm met EURO-norm 3 had terwijl vanaf 2006 EURO-norm 4 gold en de auto daarom niet uit 2008 kon zijn, zoals [eiser] heeft aangevoerd, maakt dat niet anders. Koningshoek heeft in dit verband terecht betoogd dat de RDW de auto dan nooit had mogen toelaten en dat, nu de RDW dat wel heeft gedaan, Koningshoek erop mocht vertrouwen dat de auto voldeed aan de normen en de DET daarom in de buurt van het bouwjaar moest liggen. Koningshoek was dan ook niet gehouden nog nader onderzoek te doen. Dit betekent dat de tekortkoming ten aanzien van het bouwjaar Koningshoek niet kan worden toegerekend. Daarmee is niet voldaan aan de vereisten voor toekenning van schadevergoeding. De primaire en subsidiaire vorderingen van [eiser] die hierop zien zullen dan ook worden afgewezen.
onrechtmatige daad
5.5.
Evenmin is naar het oordeel van de kantonrechter komen vast te staan dat Koningshoek onrechtmatig heeft gehandeld. [eiser] heeft ter onderbouwing van die stelling slechts gesteld dat hij door Koningshoek is misleid. De kantonrechter heeft hiervoor al overwogen dat Koningshoek zelf niet wist dat het bouwjaar van de auto 2004 was en dat zij mocht vertrouwen op de informatie van de RDW. Alleen hierom al kan dus geen sprake zijn geweest van misleiding. Ook overigens acht de kantonrechter het beroep op onrechtmatig handelen onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter zal de onder primair en subsidiair gevorderde verklaring voor recht dat Koningshoek onrechtmatig heeft gehandeld en de onder primair op grond van onrechtmatig handelen gevorderde schadevergoeding dan ook afwijzen.
dwaling
5.6.
[eiser] heeft subsidiair een beroep gedaan op dwaling ex artikel 6:228 lid 1 sub a BW. Koningshoek heeft dit betwist en betoogd dat als er al sprake is geweest van dwaling, deze wederzijds was. Het beroep op dwaling van [eiser] slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op artikel 6:228 lid 1 sub a BW is vereist dat de dwaling te wijten moet zijn aan een inlichting van Koningshoek. Dat [eiser] (ten onrechte) heeft gemeend dat het productiejaar van de auto 2008 betrof, is naar het oordeel van de kantonrechter niet te wijten aan een (onjuiste) inlichting van Koningshoek. Volgens de gegevens van de RDW betrof de DET van de auto immers juli 2008 en – zoals hiervoor is overwogen – mocht Koningshoek ervan uitgaan dat dit overeenkwam met het bouwjaar van de auto. Aangezien pas achteraf is gebleken dat deze informatie onjuist is, is de kantonrechter is van oordeel dat beide partijen van een onjuiste voorstelling van zaken zijn uitgegaan als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub c BW. Vernietiging van de overeenkomst op deze grond is echter niet mogelijk als Koningshoek ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had hoeven begrijpen dat het bouwjaar voor [eiser] van essentieel belang was voor het sluiten van de overeenkomst. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat het bouwjaar voor hem cruciaal was en dat hij dit bij het aangaan van de overeenkomst duidelijk kenbaar heeft gemaakt aan Koningshoek, maar dit is door Koningshoek gemotiveerd betwist. Aangezien [eiser] over dat aspect vervolgens niets concreets heeft gesteld en geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan, zal aan de stelling van [eiser] voorbij worden gegaan. De conclusie is dat het beroep op dwaling niet slaagt. Dit betekent dat ook de subsidiaire vorderingen voor zover deze zijn gebaseerd op dwaling zullen worden afgewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Koningshoek worden vastgesteld op een bedrag van € 932,50 (€ 373,00 x 2,5) aan salaris van de gemachtigde van Koningshoek.
6.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter