Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummers: 21.002875 en 21.002876
Parketnummer: 15.033717.21
Uitspraakdatum: 7 mei 2021
Beschikking(art. 530 en 533 Sv.)
1.Ontstaan en loop van de procedure
Op 1 maart 2021 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland ingekomen een
door mr. R.C. Fransen, advocaat, ingediend verzoekschrift van
[verzoeker], verzoeker,
[geboortedatum],
domicilie kiezende te [woonplaats],
ten kantore van mr. R.C. Fransen, voornoemd.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van
- € 260,-, ter zake van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden ten
- € 1.429,31, wegens de kosten van een raadsman voor werkzaamheden ten behoeve van de strafzaak;
- € 340,-, wegens de kosten van bijstand met betrekking tot het opstellen en indienen van het onderhavige verzoekschrift.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot inwilliging van het verzoek.
De rechtbank heeft de raadsman op 3 mei 2021 per email geïnformeerd voornemens te zijn de kostenposten van de werkzaamheden ná de sepotdatum van 5 februari 2021 slechts voor 0:20 uur te vergoeden nu deze kostenposten na de sepotdatum zijn gemaakt of worden geacht onderdeel uit te maken van de forfaitaire vergoeding. De rechtbank heeft de raadsman in de gelegenheid gesteld een nadere schriftelijke toelichting te geven gelet op dit voornemen van de rechtbank.
De raadsman heeft op 3 mei 2021 per email gereageerd. Zijn reactie komt er – kort gezegd – op neer dat de raadsman zich op 3 februari 2021 heeft gesteld, waarna hij zich nogmaals heeft gesteld toen hem het parketnummer bekend was. Na ontvangst van de digitale stukken heeft de raadsman kennis kunnen nemen van het procesdossier en de sepotbeslissing. De raadsman heeft het dossier vervolgens bestudeerd ter controle van de gehanteerde sepotcode. De raadsman stelt zich op het standpunt dat standaard jurisprudentie is dat deze werkzaamheden rechtstreeks samenhangen met de strafzaak (Hof Amsterdam, 12 mei 2017, ECLI:2017:1794).
De rechtbank heeft de raadsman voorts op 6 mei 2021 verzocht een toelichting te geven op het zijn van de piketadvocaat en de gedeclareerde werkzaamheden en de plaats van tenuitvoerlegging van de inverzekeringstelling.
Per kerende post heeft de raadsman ook hierop gereageerd.
2.Beoordeling
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door een brief van de officier van justitie van
5 februari 2021 aan verzoeker waarin deze meedeelt dat de strafzaak is geseponeerd met als reden
‘onvoldoende bewijs’.
‘onvoldoende bewijs’.
Het door verzoeker ondertekende verzoekschrift is tijdig ingediend.
Verzoeker is op 2 februari 2021 in verzekering gesteld. De inverzekeringstelling is op 3 februari 2021 opgeheven.
Op de voet van het bepaalde in de artikelen 530, 533 en 534 van het Wetboek van Strafvordering kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – aanspraak maken op vergoeding van de door deze ten gevolge van ondergane verzekering geleden schade, respectievelijk de gemaakte kosten van een raadsman, zo daartoe althans gronden van billijkheid aanwezig zijn, alle omstandigheden in aanmerking genomen. Die kosten moeten dan wel in rechtstreeks verband staan met een strafzaak tegen een gewezen verdachte. Dit kan ook gelden voor kosten die zijn ontstaan na beëindiging van de strafzaak tegen de gewezen verdachte, voor zover deze met die zaak rechtstreeks samenhangen (HR 20 mei 1986, NJ 1987, 28 en HR 19 februari 2013, NJ 2013, 402 m.nt. M.J. Borgers ).
De rechtbank acht het reëel - en in het kader van een verzoek op grond van artikel 533 billijk - dat een raadsman na ontvangst van een sepotmededeling nog enige werkzaamheden verricht, die voor vergoeding in aanmerking komen. In dit geval zijn
Gelet op de toelichting door de raadsman en gelet op de reactie door de officier van justitie acht de rechtbank het billijk om in deze zaak de werkzaamheden na de sepotmededeling die uit billijkheidsoverwegingen voor vergoeding in aanmerking komen, te stellen op 1 uur.
Voor een verdere uitbreiding is geen aanleiding. Een andersluidend oordeel zou ertoe leiden dat een raadsman in iedere zaak, waarin de officier van justitie tot een sepot besluit, op kosten van de staat het dossier nog een keer zou kunnen gaan bestuderen om te beoordelen of de juiste sepotbeslissing is genomen. Het verschil met de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam waarnaar de raadsman verwijst, zit erin dat in die beslissing de werkzaamheden hadden geleid tot een
wijzigingvan de sepotcode.
wijzigingvan de sepotcode.
De verzochte vergoeding voor de ondergane inverzekeringstelling is gebaseerd op het verblijf van 2 tot 3 februari 2021 in een politiecel. De hulpofficier van justitie heeft echter bepaald dat verzoeker gezien zijn jeugdige leeftijd na zijn aanhouding de inverzekeringstelling thuis in [woonplaats] bij zijn ouders mocht doorbrengen. Feitelijk is verzoeker ook direct na de inverzekeringstelling naar huis gegaan. Dit onderdeel van het verzoek is daarom niet toewijsbaar.
De rechtbank acht in dit geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding van na te melden bedrag.
Daarbij zal aan de raadsman van verzoeker ook een vergoeding worden toegekend voor de schriftelijke behandeling van het verzoekschrift.
Daarbij zal aan de raadsman van verzoeker ook een vergoeding worden toegekend voor de schriftelijke behandeling van het verzoekschrift.
Het verzoek zal dan ook worden ingewilligd op de wijze als hieronder is aangegeven.
3.Beslissing
De rechtbank:
Kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 1.966,39(zegge: éénduizend negenhonderdzesenzestig euro en negenendertig cent), welk bedrag als volgt is samengesteld:
€ 1.966,39(zegge: éénduizend negenhonderdzesenzestig euro en negenendertig cent), welk bedrag als volgt is samengesteld:
€ 1.286,39 wegens de kosten van een raadsman voor werkzaamheden ten behoeve van de strafzaak;
€ 680,- wegens de kosten van een raadsman voor de opstelling, indiening en behandeling van het verzoekschrift.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Beveelt de uitbetaling door de griffier van deze rechtbank van de bij deze beschikking aan verzoeker toegekende vergoeding op de derdengeldrekening van verzoekers advocaat, bankrekeningnummer NL64RABO0155227130 ten name van Stichting Beheer Derdengelden Fransen & Pothast Advocaten te Amsterdam, onder vermelding van “[verzoeker] 20210017.”
4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Dambrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2021.
De griffier is buiten staat
de beschikking mede te ondertekenen.
Informatie bij deze beschikking
Voor zover er in deze uitspraak een bedrag is toegewezen kan de opdracht tot uitbetaling van dit bedrag pas worden gegeven nadat de beslissing onherroepelijk is geworden. Bijgaande beschikking is op dit moment nog niet onherroepelijk; de officier van justitie heeft 14 dagen de tijd om hoger beroep in te stellen en voor de verzoekende partij is binnen een maand (30 dagen) na betekening van deze uitspraak hoger beroep mogelijk. Genoemde termijnen kunnen worden bekort wanneer ter griffie afstand wordt gedaan van het recht op het instellen van hoger beroep.