ECLI:NL:RBNHO:2021:3986

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
C/15/303683 / HA ZA 20-357
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en echtscheidingsconvenant met betrekking tot verzwegen rekeningen

In deze zaak hebben partijen, die met elkaar getrouwd zijn geweest, afspraken gemaakt over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap in een echtscheidingsconvenant. De vrouw stelt dat de man twee rekeningen opzettelijk niet heeft opgenomen in het convenant, waardoor zij benadeeld is. De rechtbank oordeelt dat de vrouw op de hoogte had kunnen zijn van de rekeningen en dat er geen sprake is van verzwijging. De rechtbank wijst de vorderingen van de vrouw af, omdat zij afstand heeft gedaan van haar rechten en de afspraken in het convenant bewust zijn gemaakt. De rechtbank bepaalt dat de vermogensbestanddelen die nog niet zijn verdeeld, bij helfte tussen partijen moeten worden verdeeld. De vrouw heeft geen geslaagd beroep op dwaling kunnen doen, omdat de afspraken met de mediator zijn doorgenomen en zij de verdeling ter harer schade heeft aanvaard. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/303683 / HA ZA 20-357
Vonnis van 12 mei 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. F. Hofstra te Leeuwarden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.L. van Onna te Franeker.
Partijen zullen hierna “de vrouw” en “de man” genoemd worden.
Samenvatting van de zaak en het vonnis
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest en hebben over de verdeling van de gemeenschap van goederen afspraken gemaakt in een echtscheidingsconvenant.
De vrouw is van mening dat de man twee rekeningen bewust niet heeft laten opnemen in het echtscheidingsconvenant. Het saldo van deze rekeningen is volgens de vrouw daarom volledig voor haar. Volgens de rechtbank is dat onjuist. De vrouw kon namelijk weten dat partijen de betreffende rekeningen tijdens het huwelijk hadden. De rechtbank verdeelt het saldo van de rekeningen alsnog.
De vrouw is ook van mening dat zij bij de verdeling voor meer dan een vierde is benadeeld. Ook dat is onjuist. De vrouw heeft tijdens de zitting gezegd dat zij van de man af wilde zijn en dat de zaken die volgens haar niet juist in het echtscheidingsconvenant zijn opgenomen met de mediator zijn besproken. Uit bepalingen in het echtscheidingsconvenant blijkt dat de vrouw bewust afstand heeft gedaan van haar rechten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens inhoudende vordering in incident (met producties 1 tot en met 7);
  • de conclusie van antwoord in incident (met producties 1 tot en met 5);
  • het vonnis in incident van 22 juli 2020;
  • de brief van de man ingekomen op 7 augustus 2020 (met producties 6 tot en met 10);
  • de conclusie van antwoord (met producties 1 en 2);
  • het tussenvonnis van 16 september 2020;
  • de akte overleggen producties tevens inhoudende vermeerdering van eis van 4 januari 2021 (met producties 8 tot en met 10);
  • de antwoordakte vermeerdering van eis tevens uitlating producties, ingekomen op 15 maart 2021 (met producties 3 tot en met 10); en
  • het faxbericht van de vrouw, ingekomen op 30 maart 2021 (met productie 11).
1.2.
Op 31 maart 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Van Onna heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn op 12 juli 2003 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 27 juni 2019 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. Aan de echtscheidingsbeschikking is een echtscheidingsconvenant gehecht getekend op 30 april 2019.
2.2.
Partijen hebben zich voor het regelen van de echtscheiding laten bijstaan door een mediator. Het echtscheidingsconvenant is door deze mediator opgesteld.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert – samengevat en na eiswijziging – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat het aandeel van de man in het saldo van de Rabobankrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] (hierna: de depositorekening) is verbeurd en derhalve alleen aan de vrouw toekomt;
II. voor recht verklaart dat het aandeel van de man in de ING-rekening met saldo [spaarrekening] (hierna: de spaarrekening) voor zover dat afwijkt van € 24.515,- is verbeurd en derhalve alleen aan de vrouw toekomt;
III. voor recht verklaart dat het aandeel van de man in de ING-beleggingsverzekering met rekeningnummer [verzekeringsnummer] (hierna: de beleggingsrekening) is verbeurd en derhalve alleen aan de vrouw toekomt;
IV. voor recht verklaart dat de verdeling zoals door partijen in het echtscheidingsconvenant is opgenomen wordt vernietigd;
V. bepaalt dat de boedelbestanddelen die wel zijn opgenomen in het echtscheidingsconvenant bij helfte tussen partijen worden verdeeld met uitzondering van de goederen die aan de vrouw toekomen op grond van artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW);
VI. voor recht verklaart dat de Wet verevening pensioenrechten toch van toepassing is;
VII. bepaalt dat de proceskosten van partijen worden gecompenseerd.
3.2.
De vrouw onderbouwt haar vorderingen als volgt.
De deposito- en de beleggingsrekening heeft de man bewust niet laten opnemen in het echtscheidingsconvenant zodat het aandeel van de man in saldo van deze rekeningen door hem is verbeurd en aan de vrouw toekomt. Van de spaarrekening is in het echtscheidingsconvenant ten onrechte een saldo opgenomen van € 24.515,-, terwijl het saldo in werkelijkheid € 42.318,79 bedroeg. De man heeft zijn aandeel in het saldo van de spaarrekening voor zover dat afwijkt van € 24.515,- verbeurd en dit aandeel komt aan de vrouw toe.
Door de opgenomen verdeling in het echtscheidingsconvenant is de vrouw voor meer dan een vierde benadeeld. Dit is het gevolg van het te lage saldo op de spaarrekening, maar ook van een te lage waarde van de woning en omdat de verevening van de Wet Verevening Pensioenrechten in het echtscheidingsconvenant is uitgesloten.
3.3.
De man voert verweer en vordert dat de vrouw in de kosten wordt veroordeeld.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak gaat allereerst over de vraag of de man bij het vaststellen van de verdeling in het echtscheidingsconvenant twee rekeningen bewust heeft verzwegen en een te laag saldo van de spaarrekening heeft opgegeven. Daarnaast is de vraag of de vrouw door de opgenomen verdeling in het echtscheidingsconvenant voor meer dan een vierde is benadeeld. Voor zover de vrouw stelt dat de man de huwelijksgemeenschap heeft benadeeld (artikel 1:164 lid 1 BW), heeft zij dit niet onderbouwd.
4.2.
Verzwijging
4.2.1.
Op grond van artikel 3:194 lid 2 BW raakt een echtgenoot zijn aandeel in een goed kwijt aan de andere echtgenoot als de echtgenoot bij de verdeling van de gezamenlijke goederen opzettelijk een goed verzwijgt. Verzwijging ziet alleen op het niet noemen van een goed en niet op de waarde van een goed (zie in dat verband ECLI:NL:GHSHE:2017:348). De spaarrekening is niet verzwegen. Er is slechts discussie over de hoogte van het saldo. De gevorderde verklaring voor recht dat de man zijn aandeel in de saldo van de spaarrekening heeft verbeurd voor zover dat afwijkt van het bedrag van € 24.515,-, dient dan ook te worden afgewezen.
4.2.2.
Vast staat dat de depositorekening en de beleggingsrekening niet zijn opgenomen in het echtscheidingsconvenant. De rechtbank is echter van oordeel dat er geen sprake is van verzwijgen en overweegt als volgt.
4.2.3.
Partijen hebben tijdens hun huwelijk de heer [xxx] (hierna: [xxx] ) gevraagd om voor hen de belastingaangifte te verzorgen. In het fiscaal rapport aangifte inkomstenbelasting 2018 (hierna: de aangifte 2018) van de vrouw gedateerd op 2 mei 2019 staan zowel de depositorekening als de beleggingsrekening vermeld met daarbij een waarde op 31 december 2018 van respectievelijk € 19.000,- respectievelijk € 8.682,-. Weliswaar is het echtscheidingsconvenant al door partijen getekend op 30 april 2019, maar uit de stukken die zijn gebruikt voor de aangifte 2018 en uit eerdere aangiften die [xxx] voor de vrouw heeft gedaan, had de vrouw kunnen en redelijkerwijs moeten weten dat het huwelijksvermogen meer bedroeg dan het bedrag van € 24.515,- op de spaarrekening en het bedrag van € 15,- op de ING betaalrekening met nummer [betaalrekeningnummer] . Om deze reden kan er dan ook geen sprake van verzwijging door de man. Dat de vrouw niet naar haar eigen belastingaangiften heeft gekeken komt voor haar eigen rekening en risico.
4.2.4.
Voor zover de vrouw stelt dat uit het echtscheidingsconvenant zelf voortvloeit dat de man zijn aandeel in de beide rekeningen is verbeurd, is dat onjuist. In het echtscheidingsconvenant staat als slotbepaling “
(…) Indien naderhand mocht blijken dat de opsomming toch niet volledig is geweest, zal dit worden aangemerkt als opzettelijk verzwijgen, zoekmaken of verborgen gehouden als bedoeld in artikel 3:194 tweede lid BW. In dat geval zal hetgeen verzwegen is derhalve toekomen aan de ander”. Het kan beide partijen verweten worden dat de opsomming van de gemeenschappelijke boedel niet volledig is geweest.
Tot slot komt het voor het risico van de vrouw dat zij zich voorafgaande aan het tekenen van het echtscheidingsconvenant niet heeft laten informeren over dan wel heeft geïnformeerd naar de totaalwaarde van het huwelijksvermogen. Dit geldt nog meer omdat de man onbetwist heeft gesteld dat in een eerder concept echtscheidingsconvenant een saldo van de ING rekening was opgenomen van € 42.000,-. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat zij het concept echtscheidingsconvenant heeft gezien toen dit met de mediator besproken werd.
Conclusie is dan ook dat de vorderingen I tot en met III van de vrouw door de rechtbank worden afgewezen.
4.3.
Verdeling
4.3.1.
Omdat het huwelijk van partijen is geëindigd dienen de vermogensbestanddelen die nog niet tussen partijen zijn verdeeld, alsnog bij helfte tussen hen te worden verdeeld. Hoewel de vrouw deze vordering niet concreet zo heeft ingesteld, begrijpt de rechtbank uit de stellingen en de overige vorderingen van de vrouw dat dit wel de bedoeling is. De verdeling betreft het saldo van de depositorekening, waarin begrepen de rente die over deze rekening is ontvangen, en van (de waarde van) de beleggingsrekening. De spaarrekening is wel al verdeeld.
4.3.2.
Het saldo van de depositorekening en de waarde van de beleggingsrekening dienen per datum van dit vonnis bij helfte tussen partijen te worden verdeeld. De rechtbank acht het niet redelijk uit te gaan van de in het echtscheidingsconvenant genoemde peildatum omdat ook de rente over het saldo van de depositorekening en de waardeverandering van de beleggingsrekening aan beide partijen bij helfte toekomt.
4.4.
Benadeling voor meer dan een vierde
4.4.1.
De vrouw vordert dat de verdeling zoals opgenomen in het echtscheidingsconvenant wordt vernietigd op grond van artikel 3:196 BW en dat de in het echtscheidingsconvenant genoemde goederen alsnog bij helfte worden verdeeld.
4.4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 3:196 lid 1 BW bepaalt dat een verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap vernietigbaar is wanneer een deelgenoot, de vrouw, over de waarde van een of meer te verdelen goederen heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde is benadeeld. Een verdeling is niet op grond van dwaling vernietigbaar, indien de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard, aldus artikel 3:196 lid 4 BW.
Verder is van belang dat partijen in artikel 10 van het echtscheidingsconvenant hebben vastgelegd dat de man door de in het echtscheidingsconvenant overeengekomen verdeling van de gemeenschap wordt overbedeeld. “
Ter beëindiging van de onzekerheid c.q. geschillen omtrent het bedrag van de overbedeling stellen partijen deze vast op een bedrag van € 20.000,--.” In zoverre heeft de in het echtscheidingsconvenant getroffen regeling het karakter van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 en verder BW.
4.4.3.
De beslissing die partijen krachtens de vaststelling in artikel 10 hebben genomen, brengt zekerheid over een rechtsverhouding waarover partijen eerder in onzekerheid verkeerden. Partijen kunnen (rechtens) niet dwalen over de onzekerheid die in de vaststellingsovereenkomst door zekerheid is vervangen (zie o.m. Hoge Raad 15 november 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC4400). Reeds daarom kan de vrouw geen geslaagd beroep op dwaling doen voor zover zij stelt dat zij over de waarde van de echtelijke woning heeft gedwaald. Partijen hebben immers juist ter beëindiging van onzekerheid over de waarde van de woning afgesproken uit te gaan van een waarde van € 110.000,-. Dat de man de woning later voor een veel hoger bedrag heeft verkocht is niet relevant.
4.4.4.
Daar komt nog bij dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, dat partijen het echtscheidingsconvenant, voordat zij dit hebben ondertekend, met een mediator hebben besproken. De vrouw heeft verklaard dat partijen daarbij in ieder geval zijn ingegaan op het te verdelen saldo van de spaarrekening, de echtelijke woning en het pensioen. Ook heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het haar niet uitmaakte hoe het ging. Ze wilde echt weg bij de man en zij stemde in met een vergoeding wegens overbedeling van € 20.000,- omdat zij bij een hoger bedrag niet in aanmerking kwam voor toeslagen.
4.4.5.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze omstandigheden blijkt dat de afspraken over de in het echtscheidingsconvenant opgenomen verdeling door de mediator met partijen zijn doorgenomen en dus bewust door partijen zijn gemaakt. De vrouw heeft de verdeling ter harer schade aanvaard (artikel 3:196 lid 4 BW). Op grond hiervan moet vordering IV worden afgewezen. Aan vordering V van de vrouw komt de rechtbank niet toe.
4.5.
De pensioenverevening
4.5.1.
De vrouw heeft haar stelling met betrekking tot de door partijen opgebouwde pensioenaanspraken op geen enkele wijze gemotiveerd noch onderbouwd zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Vordering VI wordt afgewezen.
4.6.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.6.1.
De man stelt dat de uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad dient te worden verklaard omdat er geen sprake is van benadeling en hij een restitutierisico loopt. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij. Uitgangspunt is dat een beslissing uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Aan de veroordeling ligt, anders dan de man aanvoert, niet ten grondslag dat hij de vrouw heeft benadeeld. Tenslotte heeft de man onvoldoende aangevoerd om aan te kunnen nemen dat er sprake is van een restitutierisico. De rechtbank zal het vonnis dan ook uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals door de vrouw is verzocht.
4.7.
Proceskosten
4.7.1.
Gelet op het feit dat de onderhavige procedure niet nodeloos door de vrouw is opgestart, de man dient aan haar nog een bedrag te betalen, worden de proceskosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de man de helft van het saldo van de depositorekening en van de beleggingsrekening per heden aan de vrouw dient te betalen onder afgifte van een rekeningafschrift waaruit het saldo per heden blijkt,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MKG