ECLI:NL:RBNHO:2021:4153

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
20/415
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwstop opgelegd aan Idéfix Capital B.V. door gemeente Zaanstad met betrekking tot omgevingsvergunning voor appartementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Idéfix Capital B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. De zaak betreft een bouwstop die aan eiseres is opgelegd voor bouwwerkzaamheden aan de Noorderhoofdstraat 10 te Krommenie. Eiseres had een omgevingsvergunning verkregen voor het realiseren van 22 appartementen, maar op 4 juli 2019 werd haar gelast om alle bouwwerkzaamheden te staken, omdat er schade was geconstateerd aan de wortels van bomen in de nabijheid van het project. Eiseres heeft tegen deze bouwstop bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.

Tijdens de zitting op 24 maart 2021 heeft eiseres aangevoerd dat op het moment van de bouwstop er nog geen bouwwerkzaamheden waren gestart, en dat de bouwstop dus prematuur was. Verweerder stelde echter dat de voorbereidende werkzaamheden, zoals het uitzetten van piketpaaltjes, ook onder de uitvoering van de bouwwerkzaamheden vallen. De rechtbank oordeelde dat de bewoordingen in het vergunningvoorschrift enkel betrekking hebben op feitelijke bouwwerkzaamheden en dat voorbereidende werkzaamheden niet onder deze definitie vallen. Aangezien er op het moment van de bouwstop geen omgevingsvergunningplichtige werkzaamheden werden verricht, was de bouwstop onterecht opgelegd.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiseres moet vergoeden. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.136,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/415

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2021 in de zaak tussen

Idéfix Capital B.V., te Assendelft, eiseres

(gemachtigde: mr. M.F.A. Dankbaar),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Loggen-ten Hoope).

Procesverloop

In het besluit van 4 juli 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres gelast alle bouwwerkzaamheden aan de Noorderhoofdstraat 10 te Krommenie met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom van € 120.000,- ineens (hierna ook: de bouwstop).
In het besluit van 11 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, F. Oussouma en S. Slot.

Overwegingen

1.1
Aan eiseres is op 8 november 2018 een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van onder meer 22 appartementen in het voormalige postkantoor ‘de Posterijen’ aan de Noorderhoofdstraat 10 te Krommenie (het project). Aan deze omgevingsvergunning is het voorschrift verbonden dat uiterlijk drie weken voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden aan verweerder een bouwveiligheidsplan ter goedkeuring moet worden aangeboden en dat met de uitvoering van de bouwwerkzaamheden mag pas worden aangevangen nadat dit bouwveiligheidsplan door verweerder is goedgekeurd (hierna: het vergunningvoorschrift). Op 18 juni 2019 heeft de aannemer van eiseres een bouwveiligheidsplan bij verweerder ingediend. Op 27 juni 2019 heeft een medewerker van verweerder ter plaatse geconstateerd dat schade is ontstaan aan de wortels van een van de drie iepen die binnen de kadastrale grenzen van het project aan de voorzijde van de beoogde bebouwing staan. Op 4 juli 2019 is aan eiseres de bouwstop opgelegd.
1.2
Tussen eiseres en verweerder heeft daarna (verder) overleg plaatsgevonden over de benodigde beschermingsmaatregelen voor de bomen. Bij e-mail van 7 augustus 2019 heeft verweerder eiseres geadviseerd een kapvergunning voor het snoeien van de bomen aan te vragen. Deze vergunning is aan eiseres op 23 augustus 2019, ontvangen op 26 augustus 2019, verleend. Verweerder heeft per e-mail van 23 augustus 2019 het aangepaste bouwveiligheidsplan (versie 6) goedgekeurd en de bouwstop opgeheven. Na het verstrijken van de bezwaartermijn is de kapvergunning op 7 oktober 2019 in werking getreden. Eiseres stelt (onnodige) vertraging te hebben opgelopen door de opgelegde bouwstop en daardoor schade te hebben geleden, reden waarom zij beroep heeft ingesteld.
2 Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het door eiseres ingediende bouwveiligheidsplan van 18 juni 2019 niet voorzag in voldoende beschermingsmaatregelen voor de bomen, reden waarom dit plan op 4 juli 2019 niet was goedgekeurd. Omdat eiseres desondanks op 4 juli 2019 reeds begonnen was met bouwen, handelde zij in strijd met de voorschriften van de aan haar verleende omgevingsvergunning. Daarom is de bouwstop opgelegd.
3 Ingevolge artikel 8.2, aanhef en onder c, van het Bouwbesluit, voor zover van belang, worden bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden maatregelen getroffen ter voorkoming van beschadiging of belemmering van al dan niet roerende zaken op een aangrenzend perceel of op een aan het bouw- of sloopterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen.
Artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt, voor zover van belang, dat het verboden is te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a [van de Wabo, ‘bouwen’].
4.1
Eiseres voert in de eerste plaats aan dat op het moment dat de bouwstop werd opgelegd (nog) geen sprake was van een overtreding omdat de bouwwerkzaamheden toen nog niet waren gestart. Op 3 juli 2019 heeft overleg plaatsgevonden tussen eiseres en verweerder waarbij eiseres heeft aangegeven dat zij op 9 juli 2019 gaat beginnen met heien. De opgelegde last van 4 juli 2019 was volgens eiseres prematuur omdat eiseres toen nog niet was begonnen met bouwen en dus niet in strijd handelde met het vergunningsvoorschrift
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat onder ‘uitvoering van de bouwwerkzaamheden’ ook begrepen moet worden de voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van die bouwwerkzaamheden. Op 4 juli 2019 waren piketpaaltjes uitgezet ten behoeve van de op korte termijn te verrichten heiwerkzaamheden. Op 4 juli 2019 was dan ook sprake van overtreding van het vergunningsvoorschrift, zodat verweerder bevoegd was de bouwstop op te leggen.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de bewoordingen ‘uitvoering van de bouwwerkzaamheden’ in het vergunningvoorschrift slechts zien op uitvoering van omgevingsvergunningplichtige bouwwerkzaamheden. Het voorschrift is immers verbonden aan de voor de activiteit bouwen verleende omgevingsvergunning. Voorbereidende werkzaamheden, zoals in dit geval het slaan van piketpaaltjes, vallen daar niet onder.
Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat de houder van een omgevingsvergunning op grond van artikel 1.25, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 het bevoegd gezag ten minste twee werkdagen voor de feitelijke aanvang van bouwwerkzaamheden waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend schriftelijk van de aanvang van die werkzaamheden in kennis moet stellen. Achtergrond van deze verplichting is dat uit het oogpunt van rechtszekerheid geen onduidelijkheid mag bestaan over het moment van aanvang van de bouwwerkzaamheden. Ook om die reden moet worden aangenomen dat voorbereidende werkzaamheden niet vallen onder de ‘feitelijke aanvang van de bouwwerkzaamheden’. Het begrip voorbereidende werkzaamheden is immers weinig onderscheidend en welke handelingen tot de voorbereidende werkzaamheden behoren, kan afhangen van allerlei omstandigheden of toevalligheden.
4.4
Nu tussen partijen niet in geschil is dat op 4 juli 2019 (nog) geen omgevingsvergunningplichtige werkzaamheden werden verricht, was er op 4 juli 2019 (nog) geen sprake van overtreding van het vergunningsvoorschrift door eiseres. Verweerder was daarom niet bevoegd om de bouwstop op te leggen.
De beroepsgrond slaagt.
5 Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen. Aan bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank daarom niet toe.
6 Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht dat eiseres heeft betaald aan haar vergoeden. Ook krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.136,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.136,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Hesselink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.