ECLI:NL:RBNHO:2021:4409
Rechtbank Noord-Holland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen heffing griffierecht in civiele procedure met buitengerechtelijke kosten
Op 2 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, een beschikking gegeven in de zaak van verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.J. van de Graaf. Verzoekster kwam in verzet tegen de beslissing van de griffier tot heffing van griffierecht ten bedrage van € 952,00, welke heffing was gebaseerd op een dagvaarding die op 18 maart 2021 was uitgebracht. De procedure was aanhangig onder zaaknummer C/15/314826 HA ZA 21/180. Verzoekster stelde dat de griffier ten onrechte het tarief voor een vordering met een beloop van een bepaald bedrag had toegepast, omdat haar vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten een ondergeschikte nevenvordering betrof en niet het financiële belang van de zaak zou bepalen.
De rechtbank oordeelde echter dat de vordering van verzoekster, die onder VIII. van het petitum in de dagvaarding was opgenomen, een bedrag van € 925,00 aan buitengerechtelijke kosten betrof. Dit betekende dat er wel degelijk sprake was van een vordering met een beloop van een bepaald bedrag, waardoor de griffierechten correct waren vastgesteld. De rechtbank wees erop dat in de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) geen onderscheid wordt gemaakt tussen hoofdvorderingen en nevenvorderingen. De griffier had de hoogte van het griffierecht terecht bepaald op € 952,00, en de rechtbank verklaarde het verzet ongegrond.
De beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. W.S.J. Thijs op 2 juni 2021.