6.3.Oordeel van de rechtbank
Strafoplegging is in deze zaak uitgesloten, omdat, zoals hiervoor onder 5. is overwogen, de rechtbank de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar acht. Wel biedt de wet de mogelijkheid tot oplegging van een maatregel. Bij de beslissing hierover heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek op de zitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op de avond van 16 juli 2020 tegen middernacht brand gesticht in haar huurwoning op de vijfde verdieping van een appartementencomplex in Alkmaar. Brandstichting is uitermate gevaarlijk gedrag. Door brand te stichten heeft de verdachte niet alleen schade aangericht aan de huurwoning en de inboedel, die zij deelde met haar twee inwonende volwassen zoons, maar is ook gemeen gevaar voor de aangrenzende woningen te duchten geweest, alsmede levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de mogelijk in haar woning en de in die aangrenzende woningen aanwezige personen. Eén van de zoons van de verdachte was op het moment van de brandstichting thuis en lag in zijn slaapkamer aan de achterzijde van de flatwoning te slapen. De verdachte wist dat toen niet. Haar zoon kon op tijd en zonder letsel door de brandweer uit de brandende woning worden gehaald. Het moge duidelijk zijn dat, mede gezien de centrale ligging van de woning in het midden van het appartementencomplex, het late tijdstip en het aantal medebewoners uit het complex dat dan gewoonlijk thuis is, de gevolgen van de brand vele malen erger hadden kunnen zijn. Gelukkig zijn er geen personen gewond geraakt. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat een brandstichting als deze in de regel gevoelens van onrust, angst en onveiligheid teweeg kan brengen in de samenleving in zijn algemeen en bij betrokkenen en getuigen in het bijzonder. Dat blijkt ook uit de verklaringen van medebewoners uit het complex, die zich daar die avond bevonden en door de politie moesten worden geëvacueerd.
Brandstichting is een delict waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht en daarmee een zeer ernstig misdrijf. De verdachte is tot dat misdrijf gekomen onder invloed van de ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waaraan zij lijdt. De rechtbank verwijst in dit verband naar wat zij hierover onder 5. heeft overwogen. Uit de hiervoor onder 5. genoemde rapporten van psychiater [deskundige 1] blijkt, zakelijk weergegeven, dat zij de kans op herhaling van gewelddadig gedrag, op zowel kortere als langere termijn, als hoog inschat. Factoren die de kans op nieuw gewelddadig gedrag vergroten, zijn onder andere de ernstige psychische problematiek en instabiliteit van de verdachte, het ontbreken van ziektebesef en -inzicht en het feit dat de verdachte medicatie-ontrouw is. Er lijkt het afgelopen jaar sprake te zijn geweest van een escalatie van agressief gedrag van de verdachte, van vernieling naar agressie tegen personen en naar brandstichting. Behandeling van de problematiek van de verdachte in een psychiatrische kliniek met voldoende toezicht en structuur, zoals in een forensisch psychiatrische kliniek, acht de psychiater noodzakelijk om de kans op toekomstig gewelddadig gedrag te verminderen. Deze klinische behandeling moet wel voldoende lang van duur zijn, zodat de verdachte, mede met behulp van medicatie, zoveel mogelijk stabiliteit kan bereiken. Daarnaast zullen interventies moeten plaatsvinden gericht op het vergroten van het ziekte-inzicht en de behandelmotivatie, op het opbouwen van vertrouwen en op eventuele traumatische- en verlieservaringen in haar leven. Als de verdachte voldoende gestabiliseerd is, is het verder zinvol om (neuro)psychologisch onderzoek te doen naar mogelijke persoonlijkheidspathologie en cognitieve functiestoornissen. Op basis hiervan kan dan worden bepaald naar welke beschermde woonvorm en dagbesteding de verdachte stapsgewijs kan resocialiseren.
De psychiater heeft in haar rapporten uiteengezet dat de behandeling en de resocialisatie van de verdachte in theorie op twee manieren kunnen plaatsvinden. De behandeling van de verdachte zou allereerst kunnen plaatsvinden binnen een gedwongen zorgtraject op grond van een civiele zorgmachtiging. Een dergelijke behandeling zal echter hoogstwaarschijnlijk niet plaatsvinden binnen een forensische setting, maar binnen de reguliere GGZ, wat in verhouding minder toezicht en structuur biedt en het afgelopen jaar eerdere agressie door de verdachte en een escalatie naar (ernstiger) strafbaar gedrag niet heeft kunnen voorkomen. De psychiater vindt dat zorgelijk. De verdachte heeft een setting met meer toezicht en structuur nodig, waarbij binnen de behandeling een forensische focus is, gericht op het verminderen van de kans op nieuw strafbaar (gewelddadig) gedrag. Ook als de verdachte met de verleende zorgmachtiging wel in een forensische setting, zoals een forensische psychiatrische kliniek, wordt geplaatst, lijkt de duur van de zorgmachtiging, van zes maanden, te kort voor de stabilisering, behandeling en resocialisatie. De behandeling binnen het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, wat een tweede mogelijkheid is, lijkt de psychiater in het geval van de verdachte meer passend om de kans op herhaling van gewelddadig gedrag voldoende te kunnen verminderen. Binnen dit forensisch kader krijgt de verdachte namelijk gedurende langere tijd begeleiding en behandeling binnen een klinische behandelsetting met een voldoende hoge mate van structuur en veiligheid.
Op de zitting van 21 mei 2021 heeft de psychiater haar bevindingen en advies tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege bevestigd en nader toegelicht. In het rapport van 28 oktober 2020 heeft de psychiater zich, als kanttekening bij het advies tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, afgevraagd of de duur van de maatregel van twee jaren in het geval van de verdachte niet te lang is. De psychiater heeft op de zitting verklaard deze kanttekening te hebben herzien en als volgt gemotiveerd waarom zij juist een klinische behandeling van langere duur noodzakelijk acht. De psychiater heeft de verdachte zowel in oktober 2020 (ten behoeve van het initiële onderzoek) als in januari 2021 (ten behoeve van de beantwoording van de aanvullende vragen) bezocht. Het is de psychiater bij dat laatste bezoek gebleken dat het toestandsbeeld van de verdachte in die tussenliggende periode nauwelijks was verbeterd, terwijl de verdachte toch al sinds midden juli 2020 in het PPC verblijft en binnen deze setting van een hoge mate van structuur en toezicht begeleiding krijgt en op medicatie is ingesteld. Gezien de aard en de ernst van de problematiek van de verdachte en het feit dat zij de afgelopen maanden binnen de setting van het PPC nauwelijks is gestabiliseerd en hersteld, acht de psychiater een langer durende klinische behandeling van minimaal twee jaren noodzakelijk voor de verdere stabilisering, behandeling en vervolgens resocialisatie van de verdachte en het verminderen van de kans op nieuw gewelddadig gedrag. Een behandeltraject in het kader van een civiele zorgmachtiging is daarvoor onvoldoende. Tot slot adviseert de psychiater oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater over. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast en dat haar verpleging van overheidswege moet worden bevolen, omdat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, het door de verdachte gepleegde feit een misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen/goederen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd met betrekking tot een misdrijf dat (mede) gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, namelijk brandstichting terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven kan gaan.