In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de korpschef van politie. Eiser had een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van e-mails uit de back-ups van 2019 en 2020. Het verzoek werd door verweerder afgewezen, waarbij verweerder stelde dat er sprake was van misbruik van de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard door verweerder. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er geen sprake is van misbruik van recht. De rechtbank oordeelt dat het enkele feit dat eiser meerdere Wob-verzoeken heeft ingediend, niet voldoende is om te concluderen dat hij kwade trouw heeft. De rechtbank heeft ook overwogen dat het indienen van Wob-verzoeken met het doel om informatie te verkrijgen voor een andere procedure niet automatisch misbruik van recht oplevert. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij verweerder is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is verweerder verplicht om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met Wob-verzoeken en de criteria voor het vaststellen van misbruik van recht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat er nog geen inhoudelijke beoordeling van het verzoek heeft plaatsgevonden.