ECLI:NL:RBNHO:2021:4590

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 393
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afwijzing van een Wob-verzoek en de beoordeling van misbruik van recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de korpschef van politie. Eiser had een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van e-mails uit de back-ups van 2019 en 2020. Het verzoek werd door verweerder afgewezen, waarbij verweerder stelde dat er sprake was van misbruik van de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard door verweerder. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er geen sprake is van misbruik van recht. De rechtbank oordeelt dat het enkele feit dat eiser meerdere Wob-verzoeken heeft ingediend, niet voldoende is om te concluderen dat hij kwade trouw heeft. De rechtbank heeft ook overwogen dat het indienen van Wob-verzoeken met het doel om informatie te verkrijgen voor een andere procedure niet automatisch misbruik van recht oplevert. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij verweerder is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is verweerder verplicht om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met Wob-verzoeken en de criteria voor het vaststellen van misbruik van recht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat er nog geen inhoudelijke beoordeling van het verzoek heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/393

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

De korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Mol ).

Procesverloop

In het besluit van 28 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Eiser heeft op 28 januari 2021 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
In het besluit van 9 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Eiser heeft na de zitting aanvullende stukken aan de rechtbank doen toekomen. De rechtbank heeft in de inhoud daarvan geen aanleiding gezien het (voor)onderzoek te heropenen. Deze stukken zullen verder buiten beschouwing worden gelaten.

Overwegingen

1. Nu verweerder inmiddels een besluit op het bezwaar van eiser heeft genomen, heeft eiser geen belang meer bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de vraag of het beroep reeds voorafgaande aan het nemen van het besluit op bezwaar niet-ontvankelijk was.
2. Eiser heeft met zijn verzoek van 28 juni 2020 verweerder verzocht om openbaarmaking van e-mails, inclusief bijlagen, die zich bevinden in de gemaakte e-mail back-ups van 2019 en 2020 uit de mailboxen van medewerkers van verweerder die toezien op klachten over [naam 1] en [naam 2] . Eiser noemt daarbij, maar niet uitputtend, de e-mailboxen van [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] .
3. Verweerder heeft het verzoek van eiser om openbaarmaking afgewezen omdat verweerder stelt dat sprake is van misbruik van de bevoegdheid van artikel 3 van de Wob. Verweerder legt daaraan, kort samengevat, ten grondslag dat de door eiser ingediende Wob-verzoeken (19 augustus 2019, 22 maart 2020, 17 april 2020 en 28 juni 2020), betrekking hebben op dezelfde onderwerpen, en dat het eiser niet gaat om openbaarmaking van de documenten, maar om zijn klachten (wederom) aan de orde te stellen. Volgens verweerder dient het indienen van Wob-verzoeken voor eiser geen ander doel dan het uiten van zijn ongenoegen over de klachtbehandeling. Daarnaast blijkt volgens verweerder met name uit het omvangrijke verzoek van 17 april 2020 dat eiser uit is op het onevenredig belasten van de politieorganisatie om zijn ongenoegen te uiten.
4. Verweerder heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat, kort samengevat, uit het bezwaarschrift blijkt dat het eiser niet te doen is om openbaarmaking van de documenten, maar om zijn ongenoegen over de klachtbehandeling te uiten, en omdat het instellen van bezwaar eveneens als misbruik wordt aangemerkt (omdat dit samenhangt met het verzoek).
5. Eiser voert aan dat geen sprake is van misbruik van de Wob. Eiser wijst er daarbij op dat hij belang heeft bij de stukken in verband met de procedure bij de Nationale Ombudsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW), kan de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw (ABRvS 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1198). Deze uitgangspunten gelden ook ter beoordeling van de in de onderhavige zaak voorliggende vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard is.
7. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Voor de conclusie dat sprake is van misbruik van recht ontbreken de daartoe vereiste zwaarwichtige gronden. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
8. Het enkele feit dat een verzoeker een beroep op de Wob doet om informatie te verkrijgen die hij in een andere procedure wil gebruiken, maar in die procedure niet zonder meer kan verkrijgen, levert niet alleen daarom misbruik van recht op. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan een verzoek om informatie met het oog op een andere procedure misbruik van recht opleveren (ABRvS 20-05-2020, ECLI:NL:RVS:2020:1268). Van die bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken.
9. De enkele omstandigheid dat eiser meerdere Wob-verzoeken heeft ingediend, die voor zover de rechtbank kan beoordelen, niet buitengewoon omvangrijk zijn, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van kwade trouw. Ook de omstandigheid dat eiser niet verhult dat hij sommige medewerkers van verweerder niet vertrouwt en dat hij daarbij jegens verweerder soms de grenzen van gepaste communicatie overschrijdt geeft nog geen blijk van kwade trouw. Dat eiser met zijn Wob-verzoeken erop uit zou zijn om verweerders organisatie te overbelasten vindt geen steun in de stukken.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat nog geen inhoudelijke beoordeling van het verzoek heeft plaatsgehad. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding omdat niet gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, voorzitter, en mr. A.R. ten Berge en
mr. M.H. Affourtit-Kramer, leden, in aanwezigheid vanmr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.