ECLI:NL:RBNHO:2021:4709

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
15.282348.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor ontucht met minderjarige dochter

Op 10 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn minderjarig kind in de periode van 1 juni 2005 tot en met 8 februari 2006 te Alkmaar. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van Eck, en de verdediging door mr. G. Kaaij, advocaat te Heerhugowaard. De tenlastelegging omvatte meermalen ontuchtige handelingen met de dochter van de verdachte, die op het moment van de feiten 11 jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 27 mei 2021 heeft de rechtbank de verklaringen van de aangeefster, die 15 jaar na de feiten aangifte deed, als betrouwbaar beoordeeld, ondanks het tijdsverloop. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het meermalen betasten van de borsten, buik en billen van de aangeefster. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer. Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade heeft geleden als gevolg van de ontucht. De totale schadevergoeding bedraagt € 3.342,70, inclusief wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is tot betaling aan de Staat bij gebreke van betaling en verhaal.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.282348.20 (P)
Uitspraakdatum: 10 juni 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 mei 2021 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum en -plaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. G. Kaaij, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en van haar schriftelijke slachtofferverklaring.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2005 tot en met 8 februari 2006 te Alkmaar, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]), bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, telkens de borsten en/of de billen en/of de buik van die [slachtoffer] heeft betast en/of gestreeld.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte meermalen de borsten en de buik van aangeefster heeft betast. Van het betasten van de billen van aangeefster moet verdachte worden vrijgesproken, omdat er op dit punt geen steunbewijs is voor de belastende verklaring van aangeefster..
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverweging
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
De aangifte is pas 15 jaar na de ten laste gelegde feiten gedaan. Dit maakt dat de rechtbank behoedzaam met de aangifte omgaat. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster desalniettemin betrouwbaar. Aangeefster heeft namelijk, zowel in het informatief gesprek zeden als in de aangifte, concreet en consistent beschreven wanneer en hoe het misbruik is begonnen, uit welke handelingen het bestond, hoe het is geëindigd en hoe verdachte en zij haar moeder hierover hebben ingelicht. Uit niets blijkt dat aangeefster (delen van) haar verklaring heeft verzonnen of heeft willen aandikken. De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs
Op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Alleen de verklaring van de aangeefster is dan ook onvoldoende. Er moet meer bewijs zijn dat de verklaring ondersteunt om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Die vereiste ondersteuning geldt echter niet voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar bevestiging vindt in een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
Uit de bewijsmiddelen in de bijlage volgt dat de aangifte van [slachtoffer] ten aanzien van het meermalen betasten van de borsten en de buik van aangeefster wordt ondersteund door de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting. Verdachte heeft ontkend dat hij de billen van aangeefster heeft betast, maar hij heeft ook verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij dit heeft gedaan. Zoals hiervoor uiteengezet behoeft de aangifte niet op ieder onderdeel te worden ondersteund door overig bewijs. Ten aanzien van het meermalen betasten van de billen van aangeefster gaat de rechtbank dan ook uit van de consistente verklaringen van aangeefster en zal de rechtbank ook dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen verklaren.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 juni 2005 tot en met 8 februari 2006 te Alkmaar, meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]), bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, telkens de borsten en/of de billen en/of de buik van die [slachtoffer] heeft betast en gestreeld.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (Sr), voor het bewezenverklaarde feit het taakstrafverbod van toepassing is. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het taakstrafverbod, zoals bedoeld in artikel 22b Sr, niet van toepassing is nu er geen sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer als gevolg van het bewezenverklaarde en artikel 249 Sr niet is genoemd in artikel 22b Sr. De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het opleggen van onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is gelet op de ouderdom van het feit. De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de gevolgen die verdachte reeds heeft ondervonden als gevolg van het feit.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van 8 maanden meermalen ontuchtige handelingen gepleegd met zijn dochter, die toen 11 jaar oud was. Destijds sliep aangeefster niet graag alleen en kroop zij vaak bij haar ouders in bed. Het misbruik vond plaats op de momenten dat verdachte alleen met zijn dochter in bed lag. Aangeefster vond het fijn om door haar vader over haar rug geaaid te worden, maar verdachte ging verder door met zijn handen onder haar hemd en onderbroek de borsten, buik en billen van aangeefster te betasten of te strelen. De ontucht is pas gestopt toen aangeefster niet meer bij verdachte in bed kwam liggen. Verdachte heeft, door zo te handelen, misbruik gemaakt van de afhankelijke positie van zijn jonge dochter en van het vertrouwen dat zij in hem stelde. Ook heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het jonge meisje, terwijl kinderen zich juist thuis en bij hun ouders veilig en geborgen moeten weten. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten langdurig de nadelige gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Zoals ook uit de vordering van de benadeelde partij en uit haar schriftelijke slachtofferverklaring is gebleken kampt het slachtoffer na ruim 15 jaar nog steeds met lichamelijke en psychische gevolgen van het handelen van verdachte.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en in het recente verleden ook niet is veroordeeld voor andersoortige delicten;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 29 januari 2021 van [naam], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Kort gezegd wordt daarin beschreven dat er een laag recidiverisico is en dat interventies of toezicht vanuit de reclassering niet nodig worden geacht.
Rekening houdend met de ernst van het vergrijp, de ingrijpende gevolgen daarvan voor het slachtoffer en met de omstandigheid dat de strafoplegging in dit geval uitsluitend vergelding ten doel heeft, acht de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Het tijdsverloop tussen het misdrijf en de veroordeling maakt dit niet anders. De rechtbank neemt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf wel het tijdsverloop mede in aanmerking evenals de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en dat verdachte ter zitting heeft laten blijken dat hij het kwalijke van zijn handelen inziet en spijt heeft betuigd, wat een oprechte indruk maakte. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden opleggen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.039,83 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit:
- post 1: reiskosten: € 94,54
- post 2: verletkosten/vrije dag voor bijwonen zitting: € 105,29
- post 3: niet vergoede kosten voetreflextherapie: € 455,-
- post 4: verplicht eigen risico zorgverzekering: € 385,-.
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat de vordering kan worden toegewezen met uitzondering van de kosten voor de sessies voetreflextherapie (in totaal € 130,-), die de benadeelde na de behandeling op de terechtzitting nog zal volgen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde vergoeding voor materiële schade voor toewijzing vatbaar is. Met betrekking tot de immateriële schade moet volgens de raadsman aansluiting worden gezocht bij de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven en is toewijzing tot een bedrag van € 1.000,- passend.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 842,70 (zijnde de reiskosten naar het politiebureau onder post 1 en de kosten genoemd onder de posten 3 en 4) rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Tegen deze schadeposten is ook geen verweer gevoerd. In zoverre zal de vordering worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De overige gevorderde reiskosten onder post 1 en de verletkosten onder post 2 zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De rechtbank zal de gevorderde kosten, waartegen geen verweer is gevoerd, aanmerken als proceskosten en als zodanig toewijzen, ook al heeft de benadeelde partij geprocedeerd met bijstand van een advocaat.
De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat zij als gevolg van het bewezenverklaarde geestelijk letsel heeft opgelopen en dat zij dus in haar persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat de benadeelde partij recht heeft op vergoeding van immateriële schade. Bij het vaststellen van de hoogte van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij categorie 2 in de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Onder die categorie valt onder meer een zedenmisdrijf zonder seksueel binnendringen, naar de aard (en gevolgen) ernstiger dan categorie 1, bijvoorbeeld met geweld of gepleegd door een ouder persoon bij een zeer jeugdig slachtoffer (jonger dan 12 jaar). Dit vindt de rechtbank beter passen bij deze zaak dan de uitspraken van andere gerechten waarnaar de advocaat van de benadeelde partij heeft verwezen, nu in de aangehaalde zaken sprake was van verdergaande seksuele handelingen. Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,- komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal dit deel van de vordering worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 februari 2006 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de civiele rechter aanbrengen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 197,13.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 36f, 57, 63, 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.342,70(zegge: drieduizend driehonderdtweeënveertig euro en zeventig cent), bestaande uit € 842,70 als vergoeding voor de materiële schade en € 2.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag aan materiële schade vanaf 10 juni 2021 en vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag aan immateriële schade vanaf 8 februari 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 197,13, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.342,70(zegge: drieduizend driehonderdtweeënveertig euro en zeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 43 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag aan materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2021 en dat het te betalen bedrag aan immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2006, tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. C. Maas, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 juni 2021.
Mr. C. Maas is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.