ECLI:NL:RBNHO:2021:4957

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
8267419 \ CV EXPL 20-453
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op buitengewone omstandigheden in luchtvaartzaak leidt tot afwijzing vordering passagiers

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door Yource B.V., een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie na de annulering van hun vlucht van Amsterdam naar München op 22 december 2018. De passagiers claimen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij annulering van een vlucht. De vervoerder heeft de annulering van de vlucht verdedigd door te stellen dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die leidden tot slotvertragingen en een verstoring van de dienstregeling. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de annulering van de vlucht niet in geschil is. De rechter heeft vervolgens beoordeeld of de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter concludeert dat de vervoerder voldoende bewijs heeft geleverd dat de annulering gerechtvaardigd was door de weersomstandigheden en dat het niet redelijk was om het vliegtuig en de bemanning langer vast te houden. De vordering van de passagiers wordt afgewezen, evenals hun verzoek om vergoeding van additionele kosten. De proceskosten worden toegewezen aan de vervoerder, aangezien de passagiers ongelijk hebben gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8267419 \ CV EXPL 20-453
Uitspraakdatum: 9 juni 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]

3. [passagier sub 3]

4. [passagier sub 4]

beiden pro se en in de hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van hun minderjarige kinderen
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2]
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde Yource B.V.
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland) onder andere kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 18 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. Vervolgens is op 30 december 2020 een herstelexploot betekend. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
Passagier sub 1 en passagier sub 2 hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Franz Josef Strauss Airport naar Tunis (Tunesië) op 22 december 2018.
2.2.
Passagier sub 3 en passagier sub 4 hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Franz Josef Strauss Airport naar Tokio op 22 december 2018.
2.3.
De vlucht van Amsterdam naar München (hierna: de vlucht) is geannuleerd. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan 20 uur op de eindbestemming aangekomen.
2.4.
Yource B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.6.
Passagier sub 3 en passagier sub 4 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kinderen te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.317,60, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 544,50 althans € 456,76 althans een in redelijke justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen; - een certificaat af te geven zoals bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier. Voorts dient de vervoerder op grond van artikel 9 van de Verordening en/of artikel 19 van het Verdrag van Montreal additionele kosten ter hoogte van € 117,60 te vergoeden.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat het op 22 december 2018 hard waaide in Amsterdam. Er waren uitschieters van 25 tot 30 knopen. Hierdoor konden niet alle landingsbanen worden gebruikt. Bovendien wordt er dan een grotere horizontale ruimte tussen de vliegtuigen gehanteerd. Dat leidde tot grote slot-vertragingen, in onderhavige geval van twee uur. Als gevolg hiervan heeft de vervoerder de voorafgaande en de onderhavige vlucht geannuleerd. Het had geen zin om het vliegtuig en de bemanning langer in München te laten wachten. Het vliegtuig moest immers niet alleen de rotatievluchten uitvoeren, maar ook andere daarop volgende rotatievluchten naar andere bestemmingen. Het vasthouden van het toestel zou betekenen dat andere rotatievluchten niet of met veel vertraging zouden worden uitgevoerd. Het zou de dienstregeling zeer, onaanvaardbaar, verstoren.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De kantonrechter heeft geen acht geslagen op het in de laatste akte van de passagiers opgenomen commentaar dat niet ziet op de door de vervoerder in zijn laatste conclusie overgelegde producties. De passagiers zijn door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld om zich over die producties uit te laten, maar niet om het in de eerdere twee schriftelijke rondes gevoerde debat voort te zetten.
5.3.
Niet in geschil is dat de vlucht van de passagiers is geannuleerd, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening.
5.4.
In overweging 14 en 15 van de considerans van de Verordening is – voor zover relevant – vermeld dat er wordt geacht sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen.
5.5.
De kantonrechter overweegt dat de vervoerder voldoende heeft onderbouwd dat de voorafgaande vlucht van München naar Amsterdam (vluchtnummer LH2302) gewijzigde slottijden toegewezen heeft gekregen vanwege de weersomstandigheden te Amsterdam. De door de luchtverkeersleiding opgelegde slottijden kunnen gezien worden als een besluit van de luchtverkeersleiding gericht aan een specifiek toestel op een specifieke dag in de zin van de Verordening, zodat deze een buitengewone omstandigheid kunnen opleveren. Niet uitgesloten is dat luchtverkeersbeheer na het opleggen van een slot met een latere vertrektijd, een slot kan opleggen met een eerdere vertrektijd. Volgens de vervoerder kon van hem in redelijkheid niet worden gevergd om het vliegtuig en de bemanning zo lang “vast te houden” totdat de vluchten LH2302 en LH2303 wellicht toch nog, met veel tijdsverlies, zouden kunnen worden uitgevoerd. Het was dan volgens de vervoerder niet zeker of en zo ja deze vluchten zouden kunnen worden uitgevoerd, terwijl in elk geval zeker was dat andere, door het vliegtuig uit te voeren vluchten dan ook met grote vertragingen zouden worden uitgevoerd. De vervoerder heeft daarbij voldoende onderbouwd dat het uitvoeren van de vlucht zou hebben geleid tot een (ernstige) verstoring van de dienstregeling. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gewijzigde slottijden ertoe hebben geleid dat er geen andere optie was dan de voorgaande vlucht te annuleren, waarna ook de onderhavige vlucht is geannuleerd. Het beroep van de vervoerder op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden slaagt dan ook.
5.6.
De vraag die de kantonrechter vervolgens dient te beantwoorden is op de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit voorgaande volgt dat niet in alle redelijkheid van de vervoerder kon worden verwacht dat het toestel zou worden vastgehouden tot de voorafgaande vlucht wellicht nog kon worden uitgevoerd. De vervoerder heeft de passagiers na annulering van de vlucht vervolgens omgeboekt naar nieuwe vluchten. De conclusie is dat de vordering van de passagiers op grond van artikel 7 van de Verordening wordt afgewezen.
5.7.
De vervoerder heeft bij conclusie van antwoord gemotiveerd weersproken dat hij nog gehouden is om op grond van artikel 9 van de Verordening additionele kosten te vergoeden. De passagiers hebben niet gereageerd op dit verweer van de vervoerder. De door de vervoerder aangevoerde feiten en omstandigheden zijn daarmee vast komen te staan. De vordering op grond van artikel 9 van de Verordening dan wel artikel 19 van het Verdrag van Montreal wordt afgewezen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 498,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter