ECLI:NL:RBNHO:2021:5100

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
15/234643-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking met onrechtmatig verkregen bewijs

Op 24 juni 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verduistering in dienstbetrekking. De zaak betreft de periode van 1 januari 2017 tot en met 12 december 2017, waarin de verdachte opzettelijk telecomproducten, waaronder telefoons en laptops, die toebehoorden aan zijn werkgever, heeft verduisterd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft zich verdedigd door te stellen dat hij toestemming had van zijn werkgever om de goederen te verkopen, maar de rechtbank heeft deze lezing verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie en het vertrouwen van zijn werkgever heeft geschaad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van veertien dagen en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [naam bedrijf], voor materiële schade als gevolg van de verduistering. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, maar andere delen van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van verduistering in dienstbetrekking en de gevolgen daarvan voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/234643-20 (P)
Uitspraakdatum: 24 juni 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 juni 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
feitelijk verblijvende op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.E. Stroink en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.E. Terhorst, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij, op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2017 tot en met 12 december 2017 te Tuitjenhorn, gemeente Schagen, althans in Nederland, opzettelijk 14, althans meerdere telefoons (van verschillende merken) en/of laptop(s) en/of computer(s) en/of overige telecomartikelen, althans in totaal 18 telecomproducten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [naam bedrijf]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten telecommonteur, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2017 tot en met 12 december 2017 te Tuitjenhorn, gemeente Schagen, althans in Nederland, van één of meerdere voorwerpen (14, althans meerdere telefoons (van verschillende merken) en/of laptop(s) en/of computer(s) en/of overige telecomartikelen, althans 18 telecomproducten zie dossier pagina’s 505-788 e.v.), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of dit voorwerp c.q. deze voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel, onmiddellijk, afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijsverkrijgingsverweer

3.1
Verweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de bankafschriften op naam van de zus en van de dochter van de verdachte moeten worden uitgesloten van het bewijs omdat aangever deze afschriften onrechtmatig heeft verkregen. Hoe aangever (in de persoon van [naam directeur bedrijf] ) of het door hem ingeschakelde bureau [naam] de betreffende bankafschriften heeft verkregen is niet bekend, maar de bankafschriften stonden in ieder geval niet op de bedrijfscomputer van de verdachte.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer niet kan slagen. De politie heeft de bankgegevens van het onderzoeksbureau [naam] gekregen, die de bankafschriften in de werkcomputer van de verdachte had gevonden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende. Het bij de aangifte gevoegde onderzoeksverslag van [naam] van 13 maart 2018 houdt in dat de verdachte op het kantoor van [naam bedrijf] gebruik maakte van een computer die eigendom is van dit bedrijf en dat aangever op deze computer email-berichten heeft aangetroffen met overzichten van afschriften van bankrekening [nummer bankrekening 1] die op naam staat van [naam zus] , de zus van de verdachte. Op 7 april 2018 zijn ex artikel 126nc Wetboek van Strafvordering (Sv) identificerende gegevens gevorderd van voornoemde ING-rekening en van bankrekening [nummer bankrekening 2] die op naam staat van [naam dochter] , de dochter van de verdachte. Vervolgens zijn op 24 april 2018 ex artikel 126nd Sv van beide bankrekeningen historische gegevens over het jaar 2017 gevorderd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat op onrechtmatige wijze bankafschriften zijn verkregen. Het verweer, dat slechts is gebaseerd op een niet nader onderbouwde stelling, mist dus feitelijke grondslag. De bankafschriften van voornoemde rekeningen op naam van de zus en van de dochter van de verdachte zijn bruikbaar voor het bewijs.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
4.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. De verdachte kon voor het bedrijf [naam bedrijf] geen telefoons bestellen en ook geen betalingen doen. Daartoe was alleen aangever gemachtigd. De verdachte kon slechts de selectie van de te bestellen telefoons voorbereiden. Daarnaast heeft aangever aan de verdachte toestemming gegeven om door het bedrijf ingekochte telefoons privé aan onder andere medewerkers van de [naam grote klant] te verkopen en de verkoopprijs op bankrekeningen op naam van zijn zus en dochter te laten overmaken als aanvulling op zijn salaris. Er is derhalve geen sprake van wederrechtelijke toe-eigening, aldus de raadsvrouw.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.2
Nadere bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat telefoons en andere telecomartikelen zijn ingekocht voor rekening van en geleverd aan [naam bedrijf] en vervolgens door de verdachte aan particulieren zijn verkocht. De verdachte ontving de betaling hiervoor contant of op de door hem beheerde bankrekeningen van zijn zus en van zijn dochter.
De verdachte ontkent deze handelingen niet, maar hij geeft een alternatieve lezing waaruit zou moeten blijken dat er geen sprake is van wederrechtelijk handelen. Volgens de verdachte is met aangever afgesproken dat hij door [naam bedrijf] ingekochte telefoons, laptops, computers en andere telecomgoederen voor eigen rekening mocht verkopen. Dit leidde niet tot tekorten in de boekhouding van [naam bedrijf] , omdat het bedrijf diezelfde telefoons, laptops, computers en andere telecomgoederen, en ook andere niet geleverde diensten, bij de [naam grote klant] en willekeurige andere klanten in rekening bracht. Deze werkwijze is ontstaan nadat de [naam grote klant] in 2014/2015 bij [naam bedrijf] onvrede over de facturering had geuit. Aangever, de verdachte en hun toenmalige collega [naam collega] hebben toen een gesprek met medewerkers van de [naam grote klant] gevoerd. In dat gesprek heeft aangever gezegd dat zij er alles aan zouden doen om het goed te maken. Aangever heeft ook tegen de verdachte en [naam collega] gezegd dat er alles aan gedaan moest worden om de [naam grote klant] , de grootste klant van het bedrijf, binnen boord te houden. Dat leidde ertoe dat medewerkers van de [naam grote klant] werden gepaaid met mooie aanbiedingen voor privégebruik, terwijl de organisatie werd benadeeld door het in rekening brengen van goederen en diensten, die nooit zijn geleverd. Tot zo ver het relaas van de verdachte.
De rechtbank constateert dat er te weinig aanknopingspunten zijn om deze alternatieve lezing aannemelijk te achten en overweegt daartoe als volgt.
Aangever ontkent dat de verdachte deze handelswijze met hem heeft afgesproken en ook overigens blijkt uit het dossier niet dat aangever hiermee bekend was. Daarnaast heeft het recherchebureau [naam] , dat de administratie van [naam bedrijf] heeft onderzocht, niet vastgesteld dat de kosten van door de verdachte aan privépersonen geleverde artikelen middels valse facturen bij de [naam grote klant] of andere klanten in rekening zijn gebracht. Voorts blijkt uit het verhoor van getuige [naam collega] bij de rechter-commissaris op 20 april 2021 niet dat [naam collega] bij het gesprek met de [naam grote klant] aanwezig is geweest. Evenmin bevestigt [naam collega] de algehele gang van zaken met de [naam grote klant] , zoals door de verdachte geschetst. [naam collega] koppelt in zijn verklaring de poging van [naam directeur bedrijf] om de [naam grote klant] als klant te behouden niet aan enige afspraak tussen [naam directeur bedrijf] en de verdachte inhoudende dat de verdachte buiten de boeken om telefoons en andere producten aan mensen mocht verkopen. Bovendien heeft de verdachte niet alleen aan medewerkers van de [naam grote klant] door [naam bedrijf] ingekochte producten aangeboden, maar ook aan andere personen, die niet werkzaam waren bij de [naam grote klant] .
Ook anderszins is de lezing van de verdachte niet aannemelijk. Het zou immers bijzonder vreemd zijn dat een ondernemer instemt met een werkwijze waarbij van ingekochte goederen niet kan worden getraceerd waar ze naar toe gaan. Nog merkwaardiger zou het zijn als de ondernemer dan vervolgens een recherchebureau vraagt de administratie op fraude te onderzoeken en dat hij aangifte doet.
De verdachte heeft gewezen op de wanordelijke administratie bij het bedrijf van aangever. De rechtbank wil wel aannemen dat hiervan op onderdelen sprake is geweest gelet op de door de verdediging overgelegde stukken. Deze stukken, die zien op de periode 2012 tot en met 2017, maken echter het alternatieve scenario van de verdachte nog geenszins aannemelijk. In dit verband wordt overwogen dat deze stukken overwegend betrekking hebben op een periode waarop de tenlastelegging geen betrekking heeft. Bovendien kan het enkele bestaan van aanwijzingen voor een op onderdelen minder accurate bedrijfsadministratie naar zijn aard niet bijdragen aan de stelling van de verdachte dat hij afspraken had met de aangever (die immers hun onderlinge verhouding betreffen) over de verkoop van artikelen uit de bedrijfsvoorraad waarbij de verdachte zelf de opbrengst mocht houden.
Gelet op het voorgaande kan geen waarde worden gehecht aan de uitleg die volgens de verdachte moet worden gegeven aan de gang van zaken. De redengevende betekenis van de bewijsmiddelen wordt er niet door ontzenuwd. Daarmee samenhangende bewijsverweren worden daarom verworpen.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij, op tijdstippen in de periode 1 januari 2017 tot en met 12 december 2017 in Nederland, opzettelijk 13 telefoons en een laptop en een computer en overige telecomartikelen, die toebehoorden aan [naam bedrijf] , en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten telecommonteur, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het primair bewezenverklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur van 120 uren.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de straf geen standpunt in genomen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als monteur bij een telecombedrijf voor eigen gewin achter de rug van zijn baas om artikelen van het bedrijf aan kennissen en zakelijke relaties verkocht. Aangever vertrouwde de verdachte en checkte steeds bij hem of facturen van door het bedrijf bestelde goederen betaald konden worden. De verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn positie binnen het bedrijf, het vertrouwen van aangever ernstig geschaad en zijn werkgever financieel nadeel toegebracht.
Uit het dossier rijst het beeld op van een deels schimmige financiële relatie tussen de verdachte en zijn werkgever en er kunnen vraagtekens worden geplaatst bij de betalingen door de werkgever op de bankrekening van de zus van de verdachte. Dit doet echter niet af aan het laakbare van de bewezen verklaarde verduistering in dienstbetrekking door de verdachte.
Blijkens de justitiële documentatie van 18 december 2020 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit. Evenmin is er sprake van persoonlijke omstandigheden die de rechtbank in het voordeel of het nadeel van de verdachte zal meewegen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van veertien dagen passend en geboden. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een taakstraf bestaande uit het verrichten van 120 uur onbetaalde arbeid moet worden opgelegd.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[naam directeur bedrijf] heeft namens de benadeelde partij [naam bedrijf] een vordering tot schadevergoeding van € 20.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die het bedrijf als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit circa € 15.000,00 aan mobiele telefoons/ laptops en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Daarnaast is een bedrag van € 56.904,40 aan proceskosten gevorderd.
De officier van justitie heeft geadviseerd om een bedrag van € 7.966,01 ter vergoeding van materiële schade toe te wijzen, zijnde de – blijkens in het dossier opgenomen facturen – inkoopkosten van door de verdachte verduisterde goederen (bedragen exclusief BTW). Ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade en de immateriële schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voorts kan hetgeen als proceskosten is opgevoerd, niet als zodanig worden aangemerkt. Bij gebrek aan onderliggende stukken kunnen deze posten evenmin als materiële schade worden toegewezen.
Volgens de raadsvrouw moet de vordering integraal worden afgewezen. De vordering is onvoldoende onderbouwd en niet van eenvoudige aard.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 7.966,01 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft deze materiële kosten niet zelf gespecificeerd, maar deze blijken voldoende uit de stukken van het dossier (in het bijzonder de inkoopfacturen die betrekking hebben op de geleverde telefoons en andere artikelen) op basis waarvan de officier van justitie het door haar overgelegde overzicht heeft opgesteld.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank is echter van oordeel dat de gestelde overige materiële schade en de gestelde immateriële schade niet in rechtstreeks verband met het strafbare feit kunnen worden gebracht mede wegens onvoldoende onderbouwing. Dit geldt ook voor de door de benadeelde partij opgevoerde proceskosten, die blijkens de summiere inhoud kennelijk voor een aanzienlijk deel ook als materiële schade dienen te worden aangemerkt.
Dit betekent dat de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: verduistering in dienstbetrekking] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 4.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) dagen, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 (honderdtwintig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam bedrijf]geleden schade tot een bedrag van
€ 7.966,01(zegge: zevenduizend negenhonderdzesenzestig euro en één cent) als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam bedrijf] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam bedrijf] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.966,01 (zegge: zevenduizend negenhonderdzesenzestig euro en één cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 74 (vierenzeventig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juni 2021.