ECLI:NL:RBNHO:2021:520

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
8169078 \ CV FORM 19-17844
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie vorderingen passagiers tegen Alitalia in verband met vluchtvertraging en insolventieprocedure

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Alitalia, naar Italiaans recht, vanwege een vertraging van meer dan drie uur op hun vlucht van Cagliari naar Amsterdam op 31 juli 2019. De passagiers hebben compensatie van € 500,00 geëist, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. Alitalia heeft echter betwist dat de rechtbank Noord-Holland bevoegd is, aangezien zij onder een Italiaanse insolventieprocedure valt, die sinds 2 mei 2017 van kracht is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers de verkeerde partij hebben aangeklaagd, omdat de vorderingen tegen Alitalia moeten worden gericht aan de bewindvoerder die verantwoordelijk is voor de insolventieprocedure. De kantonrechter heeft de passagiers niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering, omdat zij niet de juiste procespartij hebben betrokken. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door kantonrechter M.M. Kruithof en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8169078 \ CV FORM 19-17844
Uitspraakdatum: 20 januari 2021
Beschikking in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats]

2.
[passagier sub 2], wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: Probe-ASP BV h.o.d.n. Aviclaim
tegen
de vennootschap naar Italiaans recht
Societa Aerea Italiana S.P.A.,
verkerend in staat van Amministrazione Straordinaria
gevestigd te Rome (Italië)
verwerende partij
verder te noemen: Alitalia
gemachtigde: mr. H.G.R. Meulmeester

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 14 november 2019;
  • akte exceptie van onbevoegdheid, ingekomen ter griffie op 3 februari 2020.
  • schriftelijke reactie aan de zijde van de passagiers, ingekomen ter griffie op 17 juni 2020;
  • Alitalia heeft ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld niet meer gereageerd.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Alitalia een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Alitalia de passagiers diende te vervoeren van Elmas, Cagliari (Italië) via Milaan naar Amsterdam-Schiphol Airport op 31 juli 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van Alitalia verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Alitalia heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken Alitalia te veroordelen tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 75,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 september 2019 tot de datum van betaling van de kosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat Alitalia vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 500,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door Alitalia van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.3.
Alitalia betwist dat de rechtbank Noord-Holland bevoegd is om kennis te nemen van de vordering. Op Alitalia is vanaf 2 mei 2017 een insolventieprocedure van toepassing. Het betreft een procedure van buitengewoon beheer (amministrazione straordinaria) te vergelijken met surseance van betaling. Bevoegd is dan ook het gerecht waar de bewindvoerder van Alitalia kantoor houdt, te weten Rome. Alitalia is een naar Italiaans recht opgerichte vennootschap. De activiteiten welke Alitalia in andere landen, waaronder Nederland, uitoefent, vallen onder verantwoordelijkheid van de Italiaanse vennootschap. Er is geen sprake van een concern structuur. Er bestaat derhalve ook geen aan Alitalia verbonden rechtspersoon. Het Nederlandse kantoor van Alitalia in Amstelveen is slechts een nevenlocatie en betreft geen onderneming, welke drager is van eigen rechten en plichten. Uit de Europese Insolventieverordening nr. 1346/2000 van 29 mei 2000 van de Raad van de Europese Unie (hierna: de oude versie van de Europese Insolventieverordening) volgt dat de gevolgen van een insolventieprocedure worden beheerst door het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de insolventieprocedure wordt geopend. Het Ambtsgericht te Düsseldorf heeft naar aanleiding van een ingestelde vordering door een Duitse ingezetene een deskundige ingeschakeld om de effecten van het Italiaanse faillissementsrecht, in relatie tot de Europese Insolventieverordening en de insolventie staat waarin Alitalia zich bevindt nader te duiden. De deskundige is tot het oordeel gekomen dat in rechtsgeschillen de bevoegdheid tot procesvoering bij de bewindvoerder ligt. De passagiers moeten dan ook de bewindvoerder van Alitalia in hun vorderingsprocedure betrekken.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat zij op grond van artikel 7 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis) bevoegd is van onderhavig geschil kennis te nemen. In het Rehder-arrest van het Europese Hof van Justitie van 9 juli 2009 is immers bepaald dat artikel 5 Brussel I bis (thans artikel 7 Brussel I bis) zo moet worden uitgelegd dat in het geval van luchtvervoer van personen van een lidstaat naar een andere lidstaat op grond van een overeenkomst die is gesloten met één enkele luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, naar keuze van eiser de rechter bevoegd is in het rechtsgebied van de plaats van vertrek van het vliegtuig of de plaats van aankomst van het vliegtuig. Aangezien artikel 7 Brussel I bis geen verandering heeft beoogd ten opzichte van de in het Rehder-arrest genoemde bepaling, dient dit artikel op gelijke wijze te worden uitgelegd. De kantonrechter is dan ook bevoegd om kennis te nemen van het geschil omdat de vlucht is aangekomen op Amsterdam-Schiphol Airport.
4.2.
De passagiers verzoeken naar aanleiding van het verweer van Alitalia om de gelegenheid te bieden de Italiaanse curator (de kantonrechter begrijpt: de Italiaanse bewindvoerder) tot overneming van het geding op te roepen op grond van artikel 4 lid 3 in samenhang met artikel 5 lid 2 van Verordening 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (hierna: EPGV-verordening).
4.3.
De kantonrechter stelt vast dat de oude Europese Insolventieverordening van toepassing is op de insolventieprocedure waar Alitalia in verkeert nu zij vanaf 2 mei 2017 in een staat van insolventie verkeert. Op grond van artikel 4 van die Verordening worden die insolventieprocedure en de gevolgen daarvan beheerst door het Italiaanse faillissementsrecht. De kantonrechter volgt het door Alitalia in het geding gebrachte advies van professor dr. H.C. Peter Kindler dat op grond van het Italiaanse faillissementsrecht vorderingen tegen Alitalia moeten worden gericht tegen de bewindvoerder die verantwoordelijk is voor de bij decreet van 2 mei 2017 geopende insolventieprocedure. Nu de passagiers in deze procedure Alitalia zelf als procespartij hebben aangemerkt in plaats van de bewindvoerder, hebben zij de verkeerde partij betrokken in de procedure. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of het Italiaanse faillissementsrecht in het onderhavige geval de mogelijkheid biedt voor schorsing van de procedure zoals verzocht door de passagiers.
4.4.
De kantonrechter overweegt in dat kader dat zij niet ambtshalve bekend is met de inhoud van de Italiaanse faillissementswet. Deze vraag zou dan ook moeten worden beantwoord door nader advies in te winnen bij een deskundige. Met de EPGV verordening is echter een vereenvoudigde en snelle schriftelijke procedure gecreëerd. Het aanstellen van een deskundige voor het inwinnen van nader advies met betrekking tot de Italiaanse faillissementswet met de daarbij komende kosten en vervolgens wellicht het schorsen van de procedure om de bewindvoerder tot overneming van het geding op te roepen, gaat de strekking van de EPGV verordening te buiten. De kantonrechter zal hier dan ook niet toe overgaan. Nu vaststaat dat de passagiers in de onderhavige procedure de verkeerde partij hebben betrokken zal de kantonrechter de passagiers niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering.
4.5.
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart de passagiers niet ontvankelijk in hun vordering;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open