ECLI:NL:RBNHO:2021:5271

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
8801743
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijkende afspraken herstelkosten bij aannemingsovereenkomst

In deze zaak heeft Aannemersbedrijf Van der Worp B.V. (hierna: Van der Worp) een vordering ingesteld tegen twee gedaagden, aangeduid als [gedaagde c.s.], met betrekking tot herstelkosten na een verbouwing. De vordering is ingesteld op 1 oktober 2020, waarbij Van der Worp stelt dat de gedaagden zich niet hebben gehouden aan afspraken over het verwijderen van vlonderdelen en een kachelpijp, wat noodzakelijk was voor de uitvoering van herstelwerkzaamheden aan een lekkage. De kantonrechter heeft op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in deze zaak.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 4 mei 2015 hebben Van der Worp en [gedaagde c.s.] een overeenkomst gesloten voor de verbouwing van de woning van de gedaagden. Na oplevering zijn er lekkages ontstaan, die Van der Worp heeft geprobeerd te verhelpen. Er zijn diverse e-mails en afspraken gemaakt over de uitvoering van herstelwerkzaamheden, waarbij de gedaagden verantwoordelijk waren voor het vrijmaken van de toegang tot het dak. Van der Worp heeft kosten gemaakt voor een loodgieter die de werkzaamheden moest uitvoeren, maar de gedaagden hebben de factuur van € 419,27 niet voldaan.

In het verweer hebben de gedaagden betwist dat zij verantwoordelijk zijn voor de kosten, stellende dat de gebrekkige oplevering van het werk door Van der Worp de oorzaak is van de lekkages en dat de herstelkosten voor rekening van Van der Worp komen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de afspraken over de uitvoering van de herstelwerkzaamheden zijn gemaakt, maar dat de gedaagden deze niet zijn nagekomen. De rechter oordeelt dat de gedaagden aansprakelijk zijn voor de gemaakte kosten, maar dat de hoogte van de factuur onvoldoende gespecificeerd is. Uiteindelijk wordt de vordering gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gedaagden worden veroordeeld tot betaling van € 100,00 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de factuur.

De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat ieder zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Kruithof en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8801743 / CV EXPL 20-8326
Uitspraakdatum: 30 juni 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Aannemersbedrijf Van der Worp B.V.,
gevestigd te Haarlem
eiseres
verder te noemen: Van der Worp
gemachtigde: mr. O.J. Boeder
tegen

1.[gedaagde sub 1]

2. [gedaagde sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder te noemen: [gedaagde c.s.]
gemachtigde: mr. B.M. Wegereef (Arag)

1.Het procesverloop

1.1.
Van der Worp heeft bij dagvaarding van 1 oktober 2020 een vordering tegen [gedaagde c.s.] ingesteld. [gedaagde c.s.] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Van der Worp heeft hierop schriftelijk gereageerd en een verzoek ex artikel 87 lid 8 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) jo artikel 87 lid 3 Rv gedaan, waarna [gedaagde c.s.] een schriftelijke reactie heeft gegeven. Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft Van der Worp bij akte van 3 februari 2021 gereageerd op de door [gedaagde c.s.] bij conclusie van dupliek overgelegde producties.
1.3.
Op 1 juni 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
Op 4 mei 2015 hebben partijen een overeenkomst gesloten voor de verbouwing van de woning van [gedaagde c.s.] Onderdeel van de verbouwing betrof een uitbouw aan de achterzijde van de woning met daarop een (nieuw) balkon.
2.2.
[gedaagde c.s.] heeft op 22 maart 2016, voorafgaande aan de oplevering van de werkzaamheden, een bouwkundige inspectie van onder meer het dak laten uitvoeren door een inspectiebureau. Uit deze inspectie bleek dat het dak niet aan de benodigde bouwtechnische vereisten voldeed. Van der Worp heeft daarop vrijwel het hele dak van de uitbouw opnieuw bedekt.
2.3.
Vervolgens hebben er diverse lekkages plaatsgevonden, waarop Van der Worp (telkens) herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd.
2.4.
Naar aanleiding van een lekkagemelding door [gedaagde c.s.] heeft Van der Worp op 13 januari 2020 bij e-mail bevestigd dat zij de loodgieter opdracht heeft gegeven om de lekkage te verhelpen. Bij e-mail van 16 januari 2020 heeft Van der Worp aan de gemachtigde van [gedaagde c.s.] bericht dat de werkzaamheden op 27 januari 2020 zullen worden uitgevoerd.
2.5.
Bij e-mail van 29 januari 2020 heeft Van der Worp aan de gemachtigde van [gedaagde c.s.] onder meer het volgende geschreven:
Zoals afgesproken was de loodgieter maandag 27 januari aanwezig op het adres van uw client om de lekkage aan het dak te verhelpen. Helaas werden zij geconfronteerd met een dak dat niet vrij toegankelijk was, d.w.z. er lagen vlonderdelen en er staat een hekwerk waardoor de loodgieter de werkzaamheden niet kon uitvoeren. (…) wij hebben na veel aandringen kunnen afspreken dat zij maandag 3 februari weer kunnen komen. Kunt u aan uw client doorgeven, dat het dak vrij toegankelijk moet zijn en ons daarvan uiterlijk morgen een bevestiging te sturen. (…)
2.6.
Van der Worp heeft per e-mail van 30 januari (14.31 uur) aan de gemachtigde van [gedaagde c.s.] bericht:
In vervolg op ons telefoongesprek van zojuist kan ik u bevestigen, dat wij het hekwerk zullen de- en hermonteren. Wij hebben afgesproken, dat uw cliënt de vlonderdelen verwijdert en de kachelpijp loshaalt, zodat de loodgieter de werkzaamheden maandag 3 februari kan uitvoeren. Uw bevestiging hiervan zien wij - voor ons dossier - nog graag per mail tegemoet.
2.7.
De gemachtigde van [gedaagde c.s.] heeft per e-mail van 30 januari 2020 (15.02 uur) een bericht gestuurd aan Van der Worp. Van der Worp heeft de ontvangst van dit bericht betwist. In het bericht van [gedaagde c.s.] staat onder meer:
Hierbij bevestig ik het door ons gevoerde telefoongesprek. Na hierover met cliënten te hebben gesproken wil ik mij van het volgende vergewissen. Zoals besproken zijn er een aantal werkzaamheden benodigd alvorens de loodgieter werkzaamheden kan verrichten aan het dak. Deze werkzaamheden zien op het hekwerk, de vlonder en een kachelpijp die losgekoppeld moet worden. Daar u voor adequaat herstel dient te zorgen en bovengenoemde werkzaamheden noodzakelijk gepaard gaan met adequaat herstel, komen deze werkzaamheden op grond van de wet voor uw rekening. Uw stelling omtrent het niet op de hoogte zijn van het hekwerk op het dak bevreemdt cliënten dan ook, daar u dit hekwerk zelf heeft laten plaatsen. Ook indien dit hekwerk echter niet door u geplaatst zou zijn, komt het demonteren en monteren hiervan voor uw rekening daar dit gevolgschade betreft.
Client (…) is helaas aanstaande maandag niet thuis en daarom helaas niet in staat om de vlonder weg te halen. Hiertoe is hij wettelijk gezien niet verplicht, zij het dat hij uit coulance de door u ingeschakelde loodgieter wilde helpen. Cliënt is ook niet in staat om voorafgaand aan deze werkzaamheden de vlonder te verwijderen. Dit nu de vlonder pas weggehaald kan worden zodra het hekwerk is weggehaald, deze steunt immers op de vlonder. Zodra het hekwerk los is en is verplaatst, betreft het verplaatsen van de vlonder een klus van enkele seconden daar dit door twee man direct van het dak getild kan worden. Dit geldt tevens voor het loskoppelen van de kachelpijp. Om die reden verzoek ik u minimaal twee man maandag aanstaande aanwezig te laten zijn om de werkzaamheden uit te laten voeren. (…)
2.8.
Bij e-mail van 3 februari 2020 heeft Van der Worp aan de gemachtigde van [gedaagde c.s.] onder andere geschreven:
Ondanks dat wij afgelopen donderdag duidelijke afspraken hebben gemaakt met u werd de loodgieter vanochtend geconfronteerd met een onaangename verrassing. De vlonderdelen en de pijp waren NIET verwijderd ondanks, dat afgesproken was dat uw cliënt dit zou doen. U heeft ons dit telefonisch bevestigd en wij hebben daarna per mail van 30 januari de gemaakte afspraken vastgelegd. Wij hebben de nodige inspanning moeten leveren om te zorgen dat de loodgieter niet weer zou vertrekken. Wij hebben afgesproken dat de loodgieter nu de vlonderdelen en de pijp verwijdert. Dit zou hij zo uitvoeren. U begrijpt, dat de kosten hiervoor aan uw cliënt zullen worden doorbelast. Wij verzoeken u uw cliënt hiervan alvast op de hoogte te brengen en de factuur zullen wij ter attentie van u sturen.
2.9.
Op 24 februari 2020 heeft Van der Worp een factuur, met nummer 2000140, gestuurd aan de gemachtigde van [gedaagde c.s.] ad € 419,27 inclusief btw met als omschrijving: “Verwijderen vlonders en de- en hermonteren kachelpijp”
In de aanbiedingsmail heeft Van der Worp onder meer geschreven:
De loodgieter was al een keer voor niets gekomen en onverrichte zaken weer vertrokken. Ook tijdens de tweede afspraak bleek uw cliënt zich niet aan de afspraak te hebben gehouden.
2.10.
In een e-mail bericht van 10 maart 2020 van de gemachtigde van [gedaagde c.s.] aan Van der Worp staat onder andere:
Voor mijn standpunt omtrent de doorbelasting van de door u genoemde aanvullende kosten (conform factuur 2000140) verwijs ik u naar mijn eerdere schrijven d.d. 30 januari 2019. De factuur van deze kosten heb ik ontvangen, maar deze zullen niet vergoed worden door mijn cliënt, noch door ARAG. Dit nu deze kosten tevens tot gevolgschade behoren en dit komt op grond van de wet voor uw rekening.
2.11.
In de e-mail van 27 maart 2020 bericht de gemachtigde van [gedaagde c.s.] onder meer het volgende aan Van der Worp:
Wat betreft uw factuur het volgende. U refereert (…) naar uw e-mail van 24 februari 2020. Dit bericht is mij bekend daar ik tevens uw e-mail d.d. 3 februari 2020 heb ontvangen. In dit laatste bericht verzocht u mij om een bevestiging van de afspraken. Deze vorm van bevestiging heb ik u gegeven in mijn bericht van 30 januari 2020. Nadat ik dit bericht heb verstuurd, heb ik geen tegenreactie meer van u mogen ontvangen. Om niet in herhaling te vallen verzoek ik u deze brief nogmaals door te nemen, zodat u begrijpt waarom cliënt deze kosten niet hoeft te voldoen en niet zal voldoen.

3.De vordering

3.1.
Van der Worp vordert – samengevat – dat de kantonrechter [gedaagde c.s.] veroordeelt tot betaling van € 423,44. De vordering bestaat uit € 419,27 aan hoofdsom en € 4,17 aan rente berekend tot 1 oktober 2020, nog te vermeerderen met verdere rente en proceskosten.
3.2.
Van der Worp legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde c.s.] zich niet heeft gehouden aan de afspraak dat [gedaagde c.s.] de vlonderdelen en de kachelpijp zou weghalen. De loodgieter heeft zelf die werkzaamheden verricht om de herstelwerkzaamheden te kunnen uitvoeren. De daarmee gepaard gaande kosten heeft Van der Worp aan [gedaagde c.s.] gefactureerd. [gedaagde c.s.] heeft die factuur echter niet voldaan en is in verzuim.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde c.s.] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat het aanvankelijk door Van der Worp geleverde werk gebrekkig is opgeleverd, waardoor er lekkages zijn ontstaan. Alle door Van der Worp (nadien) uitgevoerde werkzaamheden zijn gedaan in het kader van herstel ex artikel 7:759 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kosten voor het demonteren van het later toegevoegde hekwerk, de vlonder en de kachelpijp om het herstel te kunnen laten plaatsvinden, zijn gevolgschade als gevolg van de gebrekkige oplevering en komen op grond van artikel 7:759 lid 1 BW voor rekening van Van der Worp. De telefonische afspraak die Van der Worp met de gemachtigde van [gedaagde c.s.] heeft gemaakt is gedaan onder voorbehoud van instemming door [gedaagde c.s.] Deze afspraak is uitdrukkelijk niet bevestigd. Verder heeft [gedaagde c.s.] de hoogte van de factuur betwist en aangevoerd dat deze niet nader gespecificeerd is.

5.De beoordeling

5.1.
Vaststaat dat na de verbouwing door Van der Worp van de woning van [gedaagde c.s.] , lekkages zijn ontstaan en dat deze lekkages het gevolg zijn van een gebrekkige oplevering door Van der Worp van het dak van de uitbouw. Van der Worp was en is bereid om deze lekkages kosteloos te verhelpen. Ook staat vast dat Van der Worp kosten heeft gemaakt die de door Van der Worp ingeschakelde loodgieter aan Van der Worp heeft doorberekend voor het weghalen van de vlonderdelen en het loshalen van de kachelpijp op het dak waar de loodgieter op 3 februari 2020 aan het werk is gegaan. De vraag die voorligt is voor wiens rekening die kosten komen.
5.2.
Van der Worp heeft zich op het standpunt gesteld dat zij daarover op 30 januari 2020 met de gemachtigde van [gedaagde c.s.] telefonisch een afspraak heeft gemaakt die zij per e-mail van diezelfde dag heeft vastgelegd. Die afspraak hield in dat Van der Worp zou zorgen voor het de- en hermonteren van het hekwerk en dat [gedaagde c.s.] de vlonderdelen zou verwijderen en de kachelpijp zou loshalen, zodat de loodgieter de werkzaamheden op 3 februari 2020 kon uitvoeren. [gedaagde c.s.] heeft niet betwist dat Van der Worp met de gemachtigde van [gedaagde c.s.] telefonisch een dergelijke afspraak heeft gemaakt. Hij heeft echter aangevoerd dat die afspraak onder voorbehoud is gemaakt, omdat de gemachtigde van [gedaagde c.s.] een en ander moest afstemmen met haar cliënt. Daar heeft [gedaagde c.s.] aan toegevoegd dat zijn gemachtigde op dezelfde dag per e-mail heeft gereageerd en laten weten dat de afspraak uitdrukkelijk niet bevestigd wordt door [gedaagde c.s.] Volgens [gedaagde c.s.] komen de gevorderde kosten (hoe dan ook) voor rekening van Van der Worp omdat deze voortvloeien uit de gebrekkige oplevering.
5.3.
In beginsel komen de herstelkosten voor rekening van Van der Worp omdat deze voortvloeien uit een gebrek aan het dak waarvoor Van der Worp aansprakelijk is. In deze zaak hebben Van der Worp en de gemachtigde van [gedaagde c.s.] echter telefonisch contact gehad over de feitelijke uitvoering van die herstelwerkzaamheden, waarbij zij hebben afgesproken dat [gedaagde c.s.] de vlonderdelen zou verwijderen en de kachelpijp zou loshalen. Volgens [gedaagde c.s.] was dat onder voorbehoud. Indien echter komt vast te staan dat deze afspraak definitief is, dan is dit een nadere overeenkomst waarbij partijen op dat punt zijn afgeweken van het uitgangspunt dat Van der Worp aansprakelijk is voor de herstelkosten. [gedaagde c.s.] kan in dat geval niet meer met recht aanvoeren dat hij niet gehouden is aan die afspraak omdat Van der Worp alle herstelkosten voortvloeiende uit een gebrekkige oplevering voor haar rekening moet nemen.
5.4.
Van der Worp heeft bij e-mail van 30 januari 2020 (r.o. 2.6) de afspraken vastgelegd en gevraagd om een schriftelijke bevestiging “voor het dossier”. [gedaagde c.s.] heeft in dat verband verwezen naar de e-mail van zijn gemachtigde van diezelfde dag (r.o. 2.7) waarin die afspraken zijn verworpen. Omdat Van der Worp heeft betwist die e-mail van 30 januari 2020 van de gemachtigde van [gedaagde c.s.] te hebben ontvangen, is het aan [gedaagde c.s.] om te bewijzen dat Van der Worp die e-mail wel heeft ontvangen. Hoewel [gedaagde c.s.] heeft aangekondigd bij de mondelinge behandeling aan te kunnen tonen dat de hier bedoelde e-mail aan Van der Worp is verzonden en Van der Worp deze moet hebben ontvangen, heeft [gedaagde c.s.] dat niet gedaan. Ook anderszins heeft [gedaagde c.s.] onvoldoende gesteld voor het oordeel dat Van der Worp de bewuste e-mail moet hebben ontvangen. Het enkele feit dat het e-mailadres van de heer Maret in de bcc stond en dat hij deze e-mail wel heeft ontvangen is daarvoor in elk geval niet voldoende. Dat betekent dat er rechtens van uit moet worden gegaan dat Van der Worp de e-mail van 30 januari 2020 van de gemachtigde van [gedaagde c.s.] niet heeft ontvangen.
5.5.
Met betrekking tot het verweer van [gedaagde c.s.] dat de telefonische afspraken door de gemachtigde van [gedaagde c.s.] onder voorbehoud zijn gemaakt, overweegt de kantonrechter het volgende. Dat de afspraken onder voorbehoud zouden zijn gemaakt blijkt niet uit de e-mail van 30 januari 2020 van Van der Worp. Indien [gedaagde c.s.] er vanuit ging, zoals hij aanvoert, dat Van der Worp wist dat de gemachtigde van [gedaagde c.s.] de afspraak onder voorbehoud had gemaakt, dan had het voor de hand gelegen dat [gedaagde c.s.] daar kort na ontvangst van de e-mail van Van der Worp van 3 februari 2020 (r.o. 2.8) en in elk geval na ontvangst van de factuur van 24 februari 2020 (r.o. 2.9) op zou reageren en Van der Worp daarop zou wijzen. De gemachtigde van [gedaagde c.s.] heeft echter pas op 10 maart 2020 voor het eerst gereageerd. Daarnaast duidt ook het feit dat de werkzaamheden daadwerkelijk op 3 februari 2020 zijn uitgevoerd zonder dat [gedaagde c.s.] daartegen geprotesteerd heeft er niet op dat sprake is geweest van een voorbehoud. De omstandigheid dat de gemachtigde van [gedaagde c.s.] heeft aangevoerd dat zij in het algemeen altijd alleen afspraken zou maken onder voorbehoud van goedkeuring van haar cliënt kan die stelling ook niet dragen. Het lag op de weg van [gedaagde c.s.] om te stellen en concretiseren dat in dit geval bij Van der Worp bekend was dat de afspraak onder voorbehoud was. Het feit dat [gedaagde c.s.] tot twee keer toe heeft gerefereerd aan de e-mail van 30 januari 2020 (te weten op 10 en op 27 maart 2020), is daarvoor ook onvoldoende nu rechtens niet is komen vast te staan dat Van der Worp die e-mail heeft ontvangen. Wellicht had Van der Worp daarnaar kunnen informeren omdat zij de e-mail van 30 januari 2020 niet had ontvangen, maar de kantonrechter is van oordeel dat het meer op de weg van [gedaagde c.s.] had gelegen om direct te reageren op de e-mail van Van der Worp van 3 februari 2020 en de factuur van 24 februari 2020 dan andersom.
5.7.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde c.s.] onvoldoende heeft gesteld voor het oordeel dat sprake is geweest van een voorbehoud bij de afspraak van 30 januari 2020. Van der Worp mocht daarom afgaan op de telefonisch gemaakte afspraak zoals neergelegd in de e-mail van Van der Worp van 30 januari 2020. Dat Van der Worp geen bevestiging voor het dossier heeft ontvangen doet daar niet aan af. Deze bevestiging was immers gevraagd voor het dossier; niet omdat de afspraken niet gemaakt zouden zijn. Omdat [gedaagde c.s.] de afspraak dat hij de vlonderdelen zou weghalen en de kachelpijp los zou maken niet is nagekomen is hij tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Van der Worp heeft daardoor schade geleden omdat hij kosten heeft moeten maken voor de loodgieter om die werkzaamheden te verrichten. Hij mag die kosten aan [gedaagde c.s.] doorberekenen bij wijze van schadevergoeding. Vast staat dat [gedaagde c.s.] in verzuim is. De vordering van Van der Worp is daarom opeisbaar.
5.8.
[gedaagde c.s.] heeft de hoogte van de factuur ad € 419,27 gemotiveerd betwist. Aangezien Van der Worp meent dat [gedaagde c.s.] dit bedrag moet betalen, had het op haar weg gelegen om de factuur nader te specificeren. Zij heeft dat niet gedaan. Daardoor is niet inzichtelijk gemaakt waar het gevorderde bedrag precies uit bestaat. Vast staat wel dat er kosten zijn gemaakt voor de werkzaamheden van de loodgieter en dat [gedaagde c.s.] daarvoor aansprakelijk is, zodat de vordering gedeeltelijk toewijsbaar is. Bij de toelichting op de factuur staat vermeld dat het bedrag ziet op reistijd en uren onverrichter zake aanwezig zijn in verband met het niet vrij beschikbaar zijn van het dak. In elk geval mag de reistijd van de loodgieter voor de afspraken op 27 januari en 3 februari 2020 niet worden doorberekend. De eerste keer was immers geen afspraak gemaakt over het weghalen van de vlonderdelen en het losmaken van de kachelpijp. Op 3 februari 2020 heeft de loodgieter zijn (lekkage)werkzaamheden verricht, zodat de reistijd van die dag evenmin voor rekening van [gedaagde c.s.] komt. Hij kwam immers toch al. Verder heeft [gedaagde c.s.] zelf aangegeven dat de vlonder los lag en met twee man diende te worden opgetild en weggehaald, zodat de loodgieter niet in staat kan worden geacht om dat alleen te doen. Gelet daarop en gegeven het feit dat de werkzaamheden overigens beperkt waren in tijd en omvang schat de kantonrechter de schade op een bedrag van € 100,00. Dat betekent dat [gedaagde c.s.] zal worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag aan hoofdsom.
5.2.
De gevorderde rente is, als steunend op de wet, toewijsbaar over € 100,00 vanaf de vervaldatum van de factuur, zijnde 26 maart 2020.
5.3.
In de uitkomst van de zaak ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder de eigen proceskosten betaald.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde c.s.] tot betaling aan Van der Worp van € 100,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 26 maart 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
compenseert de proceskosten in die zin, dat ieder de eigen proceskosten betaalt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op 30 juni 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter