Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 5 augustus 2020 met producties 1 tot en met 4 van de zijde van Ponte Vecchio Beheer;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid met producties 1 tot en met 3 van de zijde van DST;
- de conclusie van antwoord in het incident van de zijde van Ponte Vecchio Beheer;
- de op 28 mei 2021 op verzoek van DST gehouden pleidooien, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
2.Het geschil
3.De beoordeling in het incident
internationale rechtsmacht
Brogsitter) heeft het HvJEU hierover als volgt overwogen (onderstreping door de rechtbank):
Brogsitter-arrest volgt dat van een verbintenis uit overeenkomst ook sprake is, in geval van een schadevordering die is gegrond op een schending van de plichten uit een overeenkomst. Dat die verbintenis tot het betalen van schadevergoeding wegens schending van de (vrijwillig aangegane) verplichting niet vrijwillig is aangegaan, staat er niet aan in de weg om die verbintenis aan te merken als een verbintenis uit overeenkomst. In het onderhavige geval geldt dat DST vrijwillig de verbintenis is aangegaan tot betaling van de koopprijs. Dat heeft zij niet tijdig gedaan. De vordering van Ponte Vecchio Beheer tot vergoeding van koerswijzigingsschade is gegrond op die schending van DST van deze plicht uit de overeenkomst en is daarom een verbintenis uit overeenkomst.
Brogsitter-arrest vindt bevestiging in het later gewezen arrest van het HvJEU van 4 oktober 2018 (C‑337/17,
Feniks), dat is herhaald in het arrest van het HvJEU van 10 juli 2019 (C-722/17,
Reitbauer). Hoewel deze arresten betrekking hadden op vorderingen uit hoofde van de actio pauliana en dus niet één op één dezelfde rechtsvraag betreffen als in de onderhavige zaak, kan uit deze arresten wel worden afgeleid dat bepalend is of de ingestelde vordering
voortvloeituit een vrijwillig aangegane verbintenis. Relevant is volgens deze arresten van het HvJEU dat de grondslag van de vordering in essentie berust in de schending van verplichtingen die de schuldenaar vrijwillig tegenover de schuldeiser is aangegaan (
Feniks, randnummer 42 en 43). Daarvan is, zoals reeds overwogen, in dit geval sprake.
de plaats waar de verbintenisdie aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd”(onderstreping rechtbank) bepalend is. De in artikel 7 lid 1 sub a EEX-Vo II bedoelde verbintenis is ook die welke voortvloeit uit de overeenkomst en waarvan niet-nakoming wordt aangevoerd ter rechtvaardiging van zodanige vordering (vgl. HvJ EG 6 oktober 1976, 14/76, ECLI:EU:C:1976:134, NJ 1977/170 (
Bloos/Bouyer)). De verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is hier dus de verplichting van DST tot (tijdige) betaling van de koopprijs. Nu de koopprijs door DST aan Ponte Vecchio Beheer is betaald in Nederland (in de toenmalige vestigingsplaats van Ponte Vecchio Beheer in Uithoorn) wijst artikel 7 lid 1 EEX Vo-II naar het oordeel van de rechtbank de Nederlandse rechter als bevoegde rechter aan.